Opgelet! Is iedereen klaar voor het interview met Ruth Wielockx? Zit iedereen op zijn plaats? Drie … twee … één … Start!
Hoi Ruth, je hebt een plek in de prentenboek TopTien 2016 “gewonnen”! Hoe is “Gewonnen!” tot stand gekomen?”
Het is enorm fijn te horen dat je boek in de prentenboek TopTien staat! Het idee van “Gewonnen” is heel spontaan gekomen. Ik wou een verhaaltje over een wedstrijd maken. Kinderen vinden het leuk om de beste of de snelste te zijn. Maar als er een winnaar is, is er meestal ook een verliezer. Daarom zocht ik een wedstrijd waar iedereen kon winnen, een wedstrijd die leuk is voor iedereen. Verder moesten er ook nog verschillende voertuigen deelnemen aan de wedstrijd. Zo werd het lekker stoer. Als je die twee optelt: een wedstrijd waar iedereen zich winnaar voelt én die doorgaat op één plaats waar alle voertuigen zich tegelijk bevinden … dan ken je het einde van “Gewonnen”!
Hoe ben je te werk gegaan?
“Gewonnen” is geïllustreerd in gouache. Eerst heb ik een opsomming gemaakt van alle voertuigen die interessant waren om mee te rijden – of te vliegen – en dan heb ik geprobeerd om ze van traag naar snel te rangschikken. Het was een heel interessante oefening! Verder wou ik niemand uitsluiten; jongens en meisjes, groot en klein … De kinderen zijn van verschillende origine – dat is bewust zo gedaan – we leven tenslotte in een multiculturele samenleving!
De evolutie van de quad, uit “Gewonnen”, Ruth Wielockx, 2014, Clavis
Stuntmannen, piloten, ridders, racecoureurs, jij hebt wel wat met stoere jongens?
Soms hoor of lees ik wel eens dat jongens niet graag met hun neus in de boeken zitten, wat heel droevig zou zijn, omdat ik geloof dat ieder kind wel ergens een boek vindt dat in de smaak valt. Daarom hoop ik met de boeken die ik maak toch enkele kleine stoere jongens (of voorlezende papa’s) even over de streep te trekken! Wat niet wil zeggen dat de boeken uitsluitend voor jongens gemaakt zijn natuurlijk! Er zijn ook heel wat meisjes die iets pittiger willen; boeken over techniek of snelheid of waaghalzerij.
Hoe ben je eigenlijk “prentenboek illustrator” geworden?
Dat is allemaal eerder toevallig gebeurd! We – mijn man en twee zonen – hebben een jaar in de States gewoond. Omdat ik toen in loopbaanonderbreking was, was ik op zoek naar een uitdaging. En toen zei mijn man: ‘Wel, schrijf dan eens een boekje!’ Omdat ik altijd al graag tekende, vond ik dat wel een goede suggestie. Na een paar telefoontjes hoorde ik over de illustratiewedstrijd die uitgeverij Clavis uitschreef. Kort nadat ik daar de publieksprijs ‘Prijs van het Kind’ won, is mijn eerste boek “Wiebe is verliefd” verschenen.
Hoe ga je te werk bij het maken van een prentenboek?
Ik begin altijd met het schrijven van het scenario; in een paar stappen pen ik neer wat er gaat gebeuren in het boek. Dat wordt dan met de uitgever besproken. Nadien begin ik te illustreren en denk ik nog verder na over het verhaal; details die nog moeten uitgedacht worden, zaken die nog moeten opgezocht worden … En nog later schrijf ik de tekst. Als het een nieuwe illustratietechniek is, neem ik vaak ook een voorbeeldje mee naar mijn uitgever. Ook tijdens het maken van het boek stuur ik geregeld afgewerkte illustraties door naar de uitgever, zodat die een oogje in het zeil kan houden. Dat is nodig, omdat ik bijna nooit schetsen maak … maar zo blijft het natuurlijk spannend voor beide partijen! Ik ben heel blij met mijn uitgever die me die vrijheid durft te geven, omdat dit de werkwijze is die voor mij het meest natuurlijk aanvoelt.
Wat zijn jouw favoriete materialen om te illustreren? En waarom?
Ik ben altijd zoekende naar welk materiaal het beste hoort bij het verhaal en de leeftijdsgroep. Een favoriet heb ik niet echt. Gouache, aquarel, fimo-klei, digitaal, … ik doe het allemaal! En ik doe ze allemaal met evenveel plezier; soms voel ik me bijna schuldig omdat ik de ganse dag mag tekenen, kleien, schilderen, …!
Waar moet je op letten bij het gebruik van deze materialen?
Omdat ik geen grafische opleiding heb, dacht ik wel eens dat je op een kunstschool leert hoe alle materialen gebruikt dienen te worden. Nu denk ik eerder dat het aan de kunstenaar is om de materialen die je aanspreken eens uit te proberen. Iedereen werkt tenslotte op een andere manier met de verschillende materialen. Dat zie je al bij peuters die je een potje verf en penseel geeft! De ene maakt nette lijnen en de andere kliedert er maar op los. Zo gaat het ook als je groot bent, denk ik. Het is gewoon een kwestie van durven en uitproberen.
Illustratie uit “De Kleine Kerstboom”, Wielockx, 2015, Clavis
Je hebt inmiddels behoorlijk wat prentenboeken geïllustreerd. Aan welke bewaar je de beste herinneringen?
De leukste herinneringen bewaar ik aan “De kleine kerstboom”. Aan dit boek ben ik vol enthousiasme begonnen rond december, wat heerlijk was omdat je dan helemaal in de kerstsfeer bent. Het werd pas echt grappig toen ik in maart nog steeds mijn playlist met kerstliedjes aan het spelen was! Het is heel makkelijk om te zeggen op welk boek ik het meest trots ben: dat is altijd op het laatste prentenboek dat ik gemaakt heb!
Heb je zelf een aantal favoriete prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
“Swimmy” en “Frederick” van Leo Lionni vind ik erg goed. Swimmy omdat ik het enorm goed bedacht vind; Frederick is zo gevoelig geschreven en het opent deuren om over meer abstracte zaken zoals gevoelens te praten met kinderen. Ik hou ook van de humor en de zwierige tekenstijl van Ian Falconer met zijn grappige varkentje Olivia. Verder kunnen de illustraties van Chris Haughton – omwille van het mooie en aparte kleurgebruik – me wel bekoren.
Ben je momenteel bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Ja natuurlijk ben ik aan een nieuw prentenboek bezig! Het wordt een grappig verhaal, over een politieman. En er zijn natuurlijk ook nog een heleboel papieren met notities die op me liggen te wachten; allemaal ideeën voor nieuwe verhalen en prentenboeken!
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende illustratoren en schrijvers van prentenboeken?
Niet teveel nadenken maar doen!
Meer informatie over Ruth Wielockx, haar werk en haar boeken vind je op haar eigen website. Bij Gewonnen zijn er leuke lessen te downloaden bij de kleuteruniversiteit. Ruth is daar ook huisillustrator. Bij De kleine kerstboom hoort ook een lespakket, dat gratis te downloaden is via http://www.clavisbooks.com/onderwijs.html onder: december 2013.
Monica, heb je enig idee hoeveel kinderen er zindelijk zijn geworden met “Bobbi op het potje”?
Dat is een moeilijke vraag, ik was er niet bij… Maar “Bobbi op het potje” heeft intussen de 11e druk. Dat zijn 66.000 verkochte boeken. Die worden aan meerdere kinderen binnen een gezin voorgelezen. En dan niet te vergeten de keren dat het boek is uitgeleend in de bibliotheek. Ik denk dat zeker 100.000 kinderen plezier hebben gehad van Bobbi op het potje toen ze zindelijk werden.
Hoe is Bobbi eigenlijk ontstaan?
Het beertje Bobbi zoals het nu in de boeken staat is afkomstig van mijn geboortekaarten bij Intercard en later van de wenskaarten bij Hallmark. Er was en is veel vraag naar deze kaarten. In die tijd, voordat de Bobbi-boeken er waren, heeft Bébé-jou een collectie babyproducten gemaakt zoals babybadjes etc. waarop mijn beertjes stonden. Eind jaren negentig vroeg Uitgeverij Kluitman of ik een serie wilde bedenken over dat beertje. Uiteindelijk werd dat Bobbi en samen met Ingeborg Bijlsma, die toen bij Kluitman werkte, maakte ik de eerste deeltjes. De serie sloeg meteen aan en we bedachten jaarlijks nieuwe thema’s waarin jonge kinderen zich kunnen herkennen.
De tekst is op rijm en loopt goed. Dat moet een voorwaarde zijn. De tekeningen zijn herkenbaar en spreken aan. Ze bevatten veel details zodat kinderen kunnen aanwijzen en vertellen wat ze zien. Het fijne van de serie is dat kleintjes kennismaken met onderwerpen waarmee ze te maken kunnen krijgen zoals: de kinderboerderij, de dierentuin, een verhuizing, griep, logeren of bijvoorbeeld boodschappen doen.
Het is een compliment om te horen dat veel peuters en kleuters de Bobbi-boeken uit hun hoofd kunnen ‘voorlezen’. Bobbi is dus een waardevolle aanvulling op de taalontwikkeling.
Illustraties van Bobbi – Monica Maas
En Bobbi blijft voorlopig nog nieuwe avonturen beleven?
Zeker! Er is veel mogelijk met dit beertje. Samen met Uitgeverij Kluitman maak ik plannen voor nieuwe thema’s en via facebook.com/bobbiboeken of email krijg ik van ouders en juffen met regelmaat tips voor titels. Die worden steeds zorgvuldig beoordeeld.
Sommige Bobbi-boekjes zijn door jou alleen geschreven, andere weer samen met Ingeborg Bijlsma, hoe komt dat?
Enkele jaren geleden is Ingeborg gestopt met schrijven omdat haar baan in het onderwijs haar teveel tijd en energie ging kosten. Sindsdien schrijf ik de boeken zelf. “Bobbi gaat voetballen”, “Bobbi in de zomer” en “Bobbi in de winter” heb ik geschreven én geïllustreerd. Maar ook titels als “Bobbi abc” en het “Bobbi kijk- en zoekboek” heb ik zelf bedacht en getekend.
Je hebt, naast Bobbi, zelf een aantal prentenboeken geschreven en geïllustreerd (Souwtje, Joupy de kleine zeehond en recent Joupy en Kokmeeuw). Waar let jij vooral op bij het schrijven van de tekst?
Meestal maak ik eerst een aantal schetsen om gevoel met het onderwerp te krijgen en intussen ga ik aan de slag met de tekst. Dat is een fijn proces. Als ik schrijf, lees ik de zinnen hardop, zodat ik hoor wat de tekst doet. De tekst moet aansluiten bij de beleving van een jong kind, de doelgroep waarvoor ik boeken maak. Iets onverwachts en nu en dan een grapje is belangrijk, evenals wat spanning, maar de verhaaltjes moeten goed aflopen.
Het is altijd afwachten of een boek aanspreekt. Over Joupy en Souwtje krijg ik vaak leuke reacties en brieven en fans staan soms onverwacht op de stoep. Souwtje verscheen in 2012, maar afgelopen week kreeg ik opeens weer een aardige mail van een iemand die haar enthousiasme over dat boek wilde delen. Zo’n bericht is verrassend leuk om te ontvangen.
Ik heb veel voorgelezen, eerst als kleuterleidster, dat ben ik 4 jaar geweest, daarna als moeder en nu lees ik mijn kleindochters Ella en Cato veelvuldig voor. Er worden heel veel kinderboeken uitgegeven, maar ik ben nogal kritisch. Ik vind niet alles even fijn om naar te kijken. Een boek is goed als het keer op keer uit de kast wordt gepakt en moet worden voorgelezen. Voor een jong kind is het belangrijk dat het vertrouwd wordt met een prentenboek. Voortdurend nieuwe boeken aanbieden is voor de allerkleinsten niet nodig.
Illustraties Joupy de kleine zeehond (2013) en Joupy en de kokmeeuw (2014) – De Vier Windstreken
Hoe ga je te werk bij het maken van de illustraties? Kun je jouw werkproces toelichten?
Eerst maak ik voor het hele boek alle schetsen zodat ik een beeld krijg hoe het boek eruit kan gaan zien. Als ik redelijk tevreden ben, neem ik ze met behulp van de lichtbak met potlood over. Die potloodtekeningen maak ik in pen en vervolgens ga ik aan de slag met aquarelverf, soms in combinatie met kleurpotlood. Als een tekening me niet zint, dan begin ik opnieuw. Er moet een soort vanzelfsprekendheid zijn, wanneer ik die mis, zoek ik tot ik de juiste uitdrukking of houding heb. Er is geen verschil tussen het tekenen van Bobbi of een ander prentenboek.
Mijn werk lever ik digitaal in. Dat heb ik van mijn jongste dochter Vibeke geleerd. Ik scan mijn tekeningen in en werk ze waar nodig in Photoshop wat bij. Dat kost meer tijd dan de tekeningen in een envelop naar de uitgever sturen, maar het is fijn om de opmaak van een boek in eigen hand te houden.
Tot vorig jaar keek mijn man mee. Hij heeft me gestimuleerd om Souwtje te maken en ook Joupy de kleine zeehond. Joupy en Kokmeeuw zijn ontstaan dankzij de kennis van mijn man Henk over zeehonden en vissen. Helaas is Henk tot ons groot verdriet op 31 december 2014 overleden aan de gevolgen van een hersentumor. Hij is 60 jaar geworden. Een enorme schok natuurlijk. Sinds wij in september 2014 hoorden dat hij ongeneeslijk ziek was, heb ik niet meer getekend. Nu probeer ik de draad weer op te pakken.
Souwtje – Monica Maas – De Vier Windstreken – 2012
Wat zijn jouw favoriete materialen en technieken om te illustreren? En waarom?
Al heel lang teken ik met een Staedtler pen, maar de illustraties voor bijvoorbeeld Joupy de kleine zeehond en Joupy en Kokmeeuw heb ik met potlood getekend, daardoor worden de lijnen wat losser. Verder gebruik ik aquarelverf en kleurpotloden.
Ik heb eens een portret van Vibeke gemaakt met pastelkrijt, dat werkte lekker los en het lukte goed. Maar voor mijn illustraties zou ik pastel niet snel toepassen. Ik houd enorm van lijntjes tekenen. Dat past denk ik beter bij me. Ik heb nog steeds een zwak voor werken in zwart-wit. Wie weet ga ik daarmee weer eens aan de slag.
Waar moet je op letten bij het gebruik van deze materialen?
Bij de serie over Bobbi en zijn vriendjes is het vanzelfsprekend belangrijk dat ik steeds dezelfde kleuren gebruik. Het bruin van Bobbi moet bijvoorbeeld altijd de juiste gebrande sienna zijn, alleen aquarelverf van Talens Rembrandt is voor mij de beste kleur.
Ben je momenteel al weer bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Vorig jaar schreef ik de tekst voor “Bobbi in de herfst”. Intussen heb ik de voorplaat gemaakt en ben ik begonnen met de schetsen. Uitgeverij De Vier Windstreken wil graag verder met een tweede deel over Souwtje en ik mag nóg een Joupy-boek maken.
Bobbi in de herfst – Monica Maas – Kluitman
Heb je zelf een aantal favoriete prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
Een fijn prentenboek vind ik “Storm Stina” van de Zweedse Lena Anderson, maar ook de verhaaltjes over Uil en Pad van Arnold Lobel zijn bij mij favoriet. De tekeningen van Thé Tjong- Khing zijn onovertroffen, evenals de gedichten van Annie M. G. Schmidt door haar prettige nuchterheid en humor. Het werk van Fiep Westendorp is nog steeds geweldig, maar ook de tekeningen van Philip Hopman vind ik bijzonder knap.
Toen ik pas begon als illustrator was ik dol op de tekeningen van Peter Vos. Zijn Beestenkwartet staat nog steeds op de greep. Door hem en Maurice Sendak heb ik me in die tijd toegelegd op tekenen met pen: lijntjes en stippelwerk, soms met wat kleur. Dat was heel intensief, maar heerlijk om te doen.
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende illustratoren en schrijvers (van prentenboeken)?
Zelf heb ik nooit een tekenopleiding gedaan of tekenles gehad en ben vanaf mijn 24e fulltime illustratrice en ontwerpster. Ik heb alles ontdekt en ontwikkeld door veel te tekenen en vooral heel kritisch te zijn op mijn werk, maar ik kreeg voortdurend opdrachten.
Een beginnend illustrator moet vanzelfsprekend een map vullen met werk dat geschikt kan zijn voor een bepaalde uitgever. Ook is het belangrijk dat een illustrator zelf het copyright op zijn of haar werk behoudt. Aan deze zaken wordt op een opleiding vast aandacht besteed. Soms vraagt iemand of ik een tekst voor een kinderboek wil beoordelen. Mijn tip is om het verhaal eerst voor te lezen aan de ‘doelgroep’. Dan is snel te merken of het aanspreekt.
Monica Maas aan het werk in haar eigen atelier
Meer weten over Monica Maas of Bobbi? Neem dan gerust eens een kijkje op de onderstaande websites:
Dag Guido van Genechten, drukke Kinderboekenweek gehad?
Ik was gevraagd om een lezing te verzorgen in boekhandel De Giraf in Dordrecht. Het werd een hele leuke avond voor een erg enthousiast publiek. In de namiddag deed ik in dezelfde boekhandel een teken- en voorleessessie voor kinderen. Ook in Venlo heb ik een boekhandel bezocht en over mijn werk gesproken in het museum.
Guido met zijn assistent Bob
Je bent behoorlijk productief als schrijver en illustrator van prentenboeken. De afgelopen jaren zijn er ieder jaar ongeveer 10 nieuwe boeken van jou uitgegeven. Hoe komt het dat jij zo productief kunt zijn?
Er zitten zoveel verhalen in mijn hoofd en in mijn la die schreeuwen om verteld te worden. En, ik durf het bijna niet te zeggen, maar ik ben echt verslaafd aan dingen maken. Op dagen dat er niks uit mijn pen of uit mijn penseel komt voel ik me niet zo lekker. Er moet toch minstens een klein krabbeltje gemaakt worden. Heel erg christelijk allemaal, pas genieten na gedane arbeid. Maar dan geniet ik ook dubbel of zelfs trippel (van Westmalle).
Hoe ben je (prentenboek) illustrator/schrijver geworden?
Heel toevallig eigenlijk. Ik heb vele saaie jobs gehad (opmaak in een drukkerij, laden en lossen in een ijzerhandel, verkoop). Maar mijn passie is altijd tekenen en schilderen geweest. Daar wilde ik iets mee doen. Mijn schilderijtjes verkochten echter niet. Dus zocht ik een toegepaste vorm van teken en schilderen. Ik heb een aantal dingen uitgeprobeerd en zo kwam ik op een dag bij prentenboeken terecht. Meestal verlies ik na een tijdje mijn interesse, maar prentenboeken maken ben ik nog lang niet beu.
Voel je je meer schrijver of illustrator?
Vroeger zou ik mezelf een illustrator genoemd hebben, omdat ik toch vooral beeldend gevormd ben. Maar gaandeweg ben ik gaan inzien dat een prentenboek een heel specifiek medium is. Waarin het net gaat om de combinatie van tekst en beeld. Nu ontstaat een boek heel organisch, tekst en beeld tegelijk als het ware.
Guido met een aantal van zijn karakters
Rikki, Tito, Max, Ono, je bent nogal creatief in het verzinnen van karakters?
Rikki heeft een vrij complexe ontstaansgeschiedenis. Ik wilde een verhaal over mij en mijn broers maken. Over hoe wij met elkaar omgingen. Drie jongetjes die voortdurend ruzie maakten. Intuïtief had ik voor konijntjes gekozen. Om me te helpen met de tekeningen had ik zelfs een konijntje gemaakt in klei. Tijdens het drogen was één van de oortjes echter slap
gaan hangen. En kijk, Rikki was geboren! Dat slappe oor trof me zo dat ik die broers
meteen aan de kant schoof en me met hem ging bezig houden. Later heb ik begrepen dat het, onvermijdelijk, altijd over jezelf gaat. Ik herkende in dat slappe oor iets van mezelf. Ik verzin ze dus niet, ik wek ze, om het groot te zeggen, alleen maar tot leven.
Onstaan van Rikki – Genechten – 1999 – Clavis
Rikki timmert internationaal aardig aan de weg. Is Rikki de nieuwe Nijntje?
Nee, Nijntje is wellicht nog universeler. Bruna is ook een veel grotere stilist. Rikki is wel mijn best vertaalde reeks. Ik vermoed dat hij in een dertigtal talen uitgegeven wordt en er komen er nog steeds nieuwe bij.
Je bent met “Kleine Kangoeroe” en “De Wiebelbillenboogie” al twee keer verkozen tot het Prentenboek van het Jaar. Hoe zijn deze boeken tot stand gekomen?
Ik zag een stukje van een documentaire over kangoeroes. Kangoeroes groeien in de buidel tot ze bijna te groot zijn om er nog in te passen. Hun poten steken na een tijdje alle kanten op echt een heel koddig zicht. In dat stukje ‘duwde’ een mama kangoeroe een dergelijk groot kleintje uit haar buidel. Het kleintje plofte neer, hupte onbeholpen wat rond en sprong dan weer terug de buidel in. Dat is althans wat ik er van maakte. Dat beeld heb ik meteen genoteerd, in één van de vele schetsboekjes die altijd bij de hand heb. Zonder te weten wat ik er mee kon, ik vond het gewoon een heel ontroerend beeld. Later begreep ik dat het over loslaten ging. Het beeld dat ik hierboven beschrijf, uit en in de buidel, heb ik trouwens letterlijk gebruikt in mijn boek.
Zo gaat het vaak, iets wat ik zie of hoor treft me en zet mijn verbeelding aan het werk.
Dat gebeurt automatisch, op de onmogelijkste tijdstippen en op plekken waar je het helemaal niet verwacht, Net dan en daar.
Verschillende illustraties en titels voor de Wiebelbillenboogie – Genechten – 2008 – Clavis
Ik wilde na “Kleine Kangoeroe”, dat een ‘mama boek’ is, eens een papa in de hoofdrol.
Aangezien mannen iets fysieker omgaan met hun kinderen kwam ik al snel uit op samen spelen en dansen. In de eerste versie, die Weekendpapa heette, was het dansen nog niet zo prominent. De tweede versie had ik de Rimpelbillenboogie genoemd. Olifanten hebben een rimpelachtige huid en ze hadden ook nogal lang in bad gezeten. Het dansen was nu uitgesproken aanwezig. Als olifanten dansen wiebelen hun billen, vandaar de Wiebelbillenboogie, logisch toch.
Hoe ga je te werk bij het maken van de illustraties?
Na het idee en de eerste schetsen is de volgende stap het ‘storyboard’. Omdat het verhaal op een beperkt aantal pagina’s verteld moet worden (bijna altijd 32-pagina’s) probeer ik zo snel mogelijk om het basisidee in dit ‘format’ te passen. Dit komt neer om het verhaal in scenes op te delen. Daarna begint het vormgeven van de hoofdfiguren en de setting en het uitteken van elke scene. Na deze fase heb ik overleg met mijn uitgeefster. Dan ga ik de definitieve tekeningen maken, allemaal achter elkaar. In deze fase werk ik ook niet aan andere tekeningen.
De definitieve tekeningen gaan dan naar de fotogravure om te worden in gescand (er wordt ook een proefdruk van gemaakt). Ik beoordeel nu de kleur en corrigeer waar nodig samen met de mensen van de productie. Ik bepaal ook zelf de vormgeving (cover, titelpagina, lettertype, plaatsing van de tekst, backcover….) van het boek. Alles wordt uitgeprint en beoordeeld, waar nodig bijgestuurd tot goed voor druk. Een heel proces, waar ik het laatste woord heb. Al luister ik zeker ook naar alle medewerkers.
Wat zijn jouw favorieten materialen om te illustreren?
Ik gebruik echt van alles zoals gouache, aquarel, kleurpotlood, krijt, inkt. Ik schilder, teken, knip, scheur en plak. Ik probeer graag nieuwe technieken en materialen uit. Gewoon om het voor mezelf spannend te houden. Als ik zelf niet geboeid ben, kan ik natuurlijk onmogelijk anderen boeien. Maar ik ben zeker meer een schilder dan een tekenaar. Voor buitenstaanders misschien een vreemd onderscheid. Maar het klopt wel.
Materiaal Guido
Waar moet je op letten bij het gebruik van deze materialen?
Vooral nergens op letten, gewoon beginnen. Doen. En dan pas denken. Trial and error.
Aan welke boeken bewaar je de beste (of leukste) herinneringen / op welke ben je het meest trots?
Het eerste Rikki boek, daar heb ik veel uit geleerd. Het is ook het boek dat de meeste reacties uitlokt. Ik kreeg en krijg nog altijd reacties uit vele landen waar het verschenen is. Meestal van mama’s die een kind hebben dat anders is. Om me te melden hoe belangrijk dat boek voor hun kind (en voor henzelf) geweest is. Dat is wel fijn.
En op ‘Misschien’ een recent boek ben ik echt trots. Het heeft jaren geduurd om dat verhaal helemaal rond te krijgen. Maar ik kijk eigenlijk niet vaak terug op mijn werk. Ik zit altijd helemaal in het boek waar ik op dat moment aan werk. Dat wordt het beste, het mooiste.
Heb je zelf een aantal favoriete prentenboeken? En illustratoren en schrijvers?
Te veel om allemaal te noemen. Max Velthuijs met zijn kikkerboeken, Shaun Tan,
Oliver Jeffers, Jon Klassen, Wolf Erlbruch natuurlijk, alles van Kitty Crowther, Imme Dros en Harrie Geelen, Leo Lionni is steengoed. Een boek als ‘Uilskuikentjes’ van Martin Waddell met heel sfeervolle tekeningen van Patrick Benson bijvoorbeeld ontroerd me telkens weer. En zo kan ik nog uren doorgaan….
Ben je momenteel al weer bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Ik werk altijd aan verschillende dingen tegelijk. Momenteel maak ik de definitieve tekeningen voor ‘Wat een geluk dat ik jou heb gevonden’ (verschijnt volgend voorjaar 2015 bij uitgeverij Clavis). Een boekje over de liefde natuurlijk. Ik denk na over een nieuw Rikki verhaal.
Ik experimenteer met water en vissen van papier, en er zitten nog minstens negen
halve ideetjes in mijn hoofd…spannend allemaal.
Illustratie uit wat een geluk dat ik jou gevonden heb – Genechten – 2014 – Clavis
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende illustratoren (van prentenboeken)?
Tekenen. Tekenen. Tekenen. En je amuseren!
kijkje in het atelier van Guido van Genechten
Meer weten over Guido van Genechten? Hij heeft een eigen website waar je onder andere een biografie en een overzicht van zijn boeken zult vinden.
Ted, gefeliciteerd, “Boer Boris gaat naar zee” is verkozen tot Prentenboek van het jaar 2015. Wat ga je allemaal doen tijdens de Nationale Voorleesdagen
Dank je wel. Ik ga, soms samen met de illustrator Philip Hopman, soms in mijn eentje, voorlezen en vertellen op verschillende plaatsen in het land.
Hoe ben je eigenlijk op Boer Boris gekomen?
Philip (Hopman) en zijn man hebben kinderen en de oudste heet Boris. Toen hij vier was zei hij dat hij boer wilde worden. Philip vertelde dat aan mij en zei dat hij er wel een boek over wilde maken. Ik heb hem toen verrast met een verhaal. Ik dacht, vindt hij het niks, dan verzint hij zelf maar wat. Maar Philip was enthousiast, dus toen was het figuurtje Boer Boris geboren. Eerst was het de bedoeling om er een app van te maken, maar de man die daar om gevraagd had, zag niet zo veel in Boer Boris. Toen zijn we ermee naar uitgeverij Gottmer gegaan en die zagen het onmiddellijk zitten.
Pagina uit Boer Boris gaat naar Zee, Ted van Lieshout en Philip Hopman, Gottmer, 2013
Aanvankelijk zou het een kartonnen boekje worden, maar inmiddels had ik een tweede verhaal geschreven en dat was voor iets oudere kinderen. We hebben vervolgens naar een soort tussenvorm gezocht en kwamen uit op een gewatteerd omslag. Daar waren we allebei erg enthousiast over, omdat Boer Boris een beetje stoer is, en het boek is tóch zacht. In dat tweede verhaal had ik, om Philip en zijn man een plezier te doen, het broertje en zusje van de echte Boris een rol gegeven. Philip had zo helemaal het gevoel dat het zijn eigen gezinnetje was. In zijn tekeningen heeft hij heel wat toegevoegd van de echte Boris, Berend en Sam. Ja, ze heten in het echt ook zo, maar zijn inmiddels groter dan de kinderen in de boeken.
En nu gaat hij naar zee… Wat is daar te doen?
Dit is eigenlijk het derde verhaal dat ik over Boer Boris schreef. Het zou in de zomer uitkomen, dus dit verhaal ging vóór. Boer Boris gaat erin op vakantie en wil zo ongeveer de hele boerderij meenemen. Wat ik er extra leuk aan vind is dat hij maar één dagje weggaat. Tja, dat heb je met boeren, hè? Die kunnen eigenlijk niet op vakantie.
Inmiddels zijn er ook twee nieuwe boeken verschenen in de Boer Boris reeks, “Boer Boris in de sneeuw” en “Boer Boris wil geen feest!” Boer Boris is nog lang niet uitverteld?
Ik heb wel eens voor de aardigheid een pot Boer Boris-snoep gemaakt voor Philip met een etiket erop en daarop als ingrediënten aangegeven: louter liefde. En zo is het. De serie wordt met heel veel liefde gemaakt en dat geeft ons een fijn gevoel. Wat mij betreft is het laatste deel nog niet in zicht.
De Boer Boris boeken zijn, net als veel van jouw andere boeken, op rijm geschreven. Wat trekt jou zo aan om een verhaal in rijm vorm te vertellen? En heb je nog tips?
Ik voel me thuis bij rijm. Rijm kan iets net iets humoristischer maken en het is ook fijn om voor te lezen. Het rijm en het ritme helpen je daarbij. Uitkijken moet je voor lettergrepen die je moet toevoegen of weglaten om het ritme lekker te laten lopen. Ook moet je oppassen voor rijm dat zich opdringt, zoals: “ik hou van jou, want je jurk is blauw”. Als ik merk dat ik gedwongen word een bepaald rijmwoord te gebruiken omdat er geen alternatieven zijn of omdat het erg voor de hand ligt, ga ik niet modderen, maar begin ik gewoon opnieuw.
Hoe ga jij te werk bij het schrijven van een prentenboek?
Ik heb een idee voor een verhaal en daar loop ik dan de hele dag over te denken, dus dan zingt het in mijn hoofd. Het liefst tijdens de afwas, want dat is iets waar ik verder niet bij hoef na te denken. Als ik zelf moet lachen om iets dat ik heb bedacht, weet ik dat ik op de goede weg ben. Vervolgens schrijf ik het op en dan moet het een poosje rijpen, omdat ik het na een paar dagen nog steeds goed moet vinden. Meestal schrijf ik het verhaal in delen, omdat ik regelmatig vast kom te zitten. Er moet toch iets verrassends gebeuren en dat weet ik bijna nooit in één keer.
Zit er voor jou verschil in de manier van werken als je een prentenboek schrijft ten opzichte van een boek voor oudere kinderen (met meer tekst/bladzijden).
Er is geen wezenlijk verschil, behalve dan dat het schrijven van een Boer Boris verhaal compacter werken is. Als je het leest moet het zo naturel overkomen, dat je het gevoel hebt dat ik het in een kwartier geschreven heb. Daar controleer ik ook op. Als ik merk dat het klinkt alsof ik heb zitten zwoegen, dan gooi ik het verhaal weg.
Ga je nog meer prentenboeken schrijven. Ook voor wat oudere kinderen? Boer Boris is toch voor wat jongere kinderen vanaf ca. 2 jaar. Ik mis in je oeuvre een aantal prentenboeken voor wat oudere kinderen. Hoe komt dat?
Tja, logisch, ik werk graag samen met Philip. Het fijne van Philip is dat hij alles kan tekenen, en als hij iets niet kan tekenen, dan zoekt hij uit hoe het moet en tekent het alsnog. Dat is voor mij erg prettig, want dat betekent dat ik alles kan verzinnen wat ik maar wil. Dat zou niet kunnen als ik zelf de illustrator was van een prentenboek, want er is heel veel wat ik niet kan en wil tekenen. Maar misschien komt er in de toekomst nog eens een verhaal waarbij ik denk aan een andere illustrator, maar er verschijnen op dit moment wel genoeg boeken van mij.
Wat zit er in 2015 in het vat voor Ted van Lieshout?
Daar wil ik nog niets over kwijt, behalve dan dat er een vijfde Boer Boris aankomt. Die gaat heten: “Boer Boris gaat naar de markt”. Komt tegelijkertijd in Duitsland uit, want de serie is aan de oosterburen verkocht.
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende schrijvers (van prentenboeken)?
Veel prentenboeken in spe sneuvelen omdat de tekeningen mooi zijn, maar de teksten niet of andersom. Het zijn vooral illustratoren die prentenboeken willen maken en vaak denken ze dat ze er zelf wel een tekst bij kunnen schrijven, of ze kennen een tante die aardig kan schrijven. Dat mislukt bijna altijd. Het is ook bijna altijd een beetje tragisch. De tekenaar heeft een idee en werkt dat uit, maar heeft een schrijver nodig voor de tekst. Professionele schrijvers hebben vaak helemaal geen zin om andermans idee uit te gaan zitten schrijven. Dus dan zit zo’n illustrator met een half prentenboek dat strandt. Het is in de meeste gevallen beter om eerst werk te vinden als illustrator en gaandeweg pas te polsen of je je eigen prentenboek ergens kunt laten ontkiemen.
Meer weten over Ted van Lieshout? Neem een kijkje op zijn website. Hier vind je een ook een uitgebreide biografie en bibliografie. Ook schrijft Ted regelmatig op zijn eigen weblog.
Gefeliciteerd met de zilveren griffel in de categorie tot 6 jaar voor “Held op sokken”. Hoe ben je op het idee gekomen en hoe verliep de samenwerking met Thé Tjong-Khing?
Dank je wel, ik ben er erg blij mee! Ik kreeg het idee voor “Held op sokken” toen eind 2010 het thema voor de Kinderboekenweek van 2011 bekend gemaakt werd: “helden”. Het verhaal kwam eigenlijk vanzelf. Ik wist meteen dat het niet over een echte held moest gaan, maar over een anti-held. Een naamloze ridder die het vuile werk doet terwijl zijn stoere kasteelgenoten jonkvrouwen imponeren door het doden van gevaarlijke draken. Tot blijkt dat de held op sokken iets kan wat een jonkvrouw pas echt weet te waarderen. De uitdrukking ‘held op sokken’ spreekt tot de verbeelding, zeker als je die letterlijk neemt. Het idee dat de held ook letterlijk ‘gehakt maakt’ van gedode draken heb ik niet van te voren bedacht. Dat diende zich al schrijvende aan.
Toen het verhaal een paar weken later af was, stuurde ik het naar Marieke Spaans van Gottmer. Zij was meteen enthousiast en ging op zoek naar een illustrator. Thé Tjong-Khing wilde het graag doen, maar was nog met andere dingen bezig. Hetzelfde gold voor een aantal andere illustratoren. We moesten ons erbij neerleggen dat het niet zou lukken. In elk geval niet voor de Kinderboekenweek. Meer dan een jaar later kreeg ik een berichtje van Marieke: Khing had naar de tekst gevraagd, hij had nu tijd. Of hij ermee aan de slag kon gaan?
We hebben niet met elkaar overlegd. Mijn samenwerking met een illustrator bestaat eruit hem of haar vrij te laten in de manier waarop hij of zij mijn verhaal wilde verbeelden. Ik geef bijna nooit aanwijzingen. Ik ben schrijver, geen tekenaar. Een goede illustrator kan het verhaal altijd beter verbeelden dan ik als schrijver zou kunnen bedenken.
Kun je een tipje van de sluier oplichten van je nieuwe prentenboek “Kietel nooit een krokodil”(ook met Thé Tjong-Khing)?
Ik was verguld met de tekeningen van Khing in “Held op sokken”. Het boek werd ook nog eens heel goed ontvangen. Ik las het voor op scholen, van groep 1 tot groep 6. Een ridder die drakenvlees door de gehaktmolen draait – een geweldige vondst van Khing – en vervolgens het bloed van de vloer dweilt, daar ben je als kind niet gauw te groot voor.
In “Kietel nooit een krokodil” maakt de lezer kennis met een op sterven liggende rover en zijn drie opgroeiende kinderen.
Op een volle-maandag sprak hij: ‘Jongens, luister even. Ik ga het land der levenden verlaten binnenkort. Gedraag je als een Rimpelbaard: Ga rovend door het leven. Zorg ervoor dat een van jullie roverhoofdman wordt. Draai poten uit, neem prinsen bij de neus, doe wat je wil. Beroof de koningin, maar kietel nooit een krokodil.
Waarom niet? Vragen de roverskinderen zich af. Zo gevaarlijk kan dat toch niet zijn? Wie goed op de illustraties let, weet wel beter. Het scheelt dan ook niet veel of het loopt slecht af met de roverszonen, die de waarschuwing van hun vader in de wind slaan. Gelukkig hebben ze nog een heel gehoorzaam zusje…
Veel van jouw boeken zijn op rijm. Wat trekt jou zo aan om een verhaal in rijmvorm te vertellen?
In het juryrapport van de Griffeljury staat: ‘Held op sokken is een humoristisch verhaal over een zegevierende anti-held, waarin de taal zingt dankzij rijm en ritme. (…) Wat is het een feest om dit boek voor te lezen!’ Ik vind dat een groot compliment. Prentenboeken moeten lekker voorlezen, anders leg je ze opzij. Rijm en ritme helpen daarbij.
Ik schrijf boeken voor een zo breed mogelijke doelgroep. Dankzij het rijm vinden ook peuters en jonge kleuters “Held op sokken” een heerlijk voorleesboek. Ze snappen misschien niet de hele verhaallijn en alle grapjes, maar dat geeft niet. Ze genieten van het metrum, van de cadans, van de klanken. Zo werken bakerrijmpjes ook. Je hoeft ze niet te snappen om ervan te genieten.
En tenslotte: Ik begin aan een prentenboek met een niet uitgewerkt idee. De verhaallijn, de climax, de afloop en heel veel details ontstaan al doende. Door mezelf te dwingen in een bepaald metrum en op rijm te schrijven kom ik op nieuwe ideeën. Sommige woorden kunnen niet, sommige zinnen passen niet. Dan moet ik gaan zoeken naar woorden en zinnen die wel passen. Daar komen soms heel verrassende dingen uit. Bijfiguren die anders niet opgedoken zouden zijn. Grappige details. Wendingen die ik anders niet bedacht zou hebben.
Waar let jij altijd goed op bij een rijm? Wat zijn de valkuilen?
De allergrootste valkuil bij het schrijven op rijm is dat de zinnen wel rijmen, maar ritmisch niet kloppen. Iets laten rijmen is niet zo moeilijk, een zin zo formuleren dat hij goed loopt en ook nog eens rijmt is veel lastiger. Het voorleesritme moet duidelijk zijn, de klanken moeten kloppen. Je moet het verhaal als minder taalgevoelige voorlezer niet fout kunnen voorlezen. En met fout bedoel ik: met de verkeerde tekstaccenten, waardoor het ritme doorbroken wordt.
Bij het woord rijm denk je meestal het eerst aan eindrijm. Maar ook gebruik van alliteratie en binnenrijm zijn heel belangrijk voor het mooi laten klinken van een tekst. Mijn advies aan beginnende prentenboek schrijvers: rijm niet, tenzij je er echt heel goed in bent.
Hoe ga jij te werk bij het schrijven van een prentenboek?
Een goed prentenboek begint bij de tekst, al zijn er ongetwijfeld uitzonderingen op de regel. Ik ben schrijver, dus ik schrijf mijn verhaal en pas als ik er helemaal tevreden over ben gaat dat, via de uitgever, naar de illustrator. De illustrator voegt met zijn of haar tekeningen iets toe aan mijn verhaal. De tekst kan niet zonder het beeld, het beeld niet zonder de tekst. Een prentenboek waarin tekst en beeld precies hetzelfde vertellen is geen goed prentenboek. Er moet spanning zijn tussen wat je ziet en wat je hoort of leest.
Ik ben de schrijver, ik bedenk het verhaal. Ik denk wel in beelden, maar niet in concrete, getekende beelden. Mijn eigen beelden laat ik los op het moment dat ik mijn verhaal aan een illustrator geef.
Toen Khing laatst aan mij vroeg of zijn tekeningen bij “Kietel nooit een krokodil” nu niet heel anders waren geworden dan wat ik me had voorgesteld, antwoordde ik zonder aarzelen: ja, heel anders. Hij keek me een beetje bezorgd aan en vroeg of ik dat dan niet erg vond. Nee, zei ik, helemaal niet, integendeel. Als tien vakkundige illustratoren illustraties maken bij hetzelfde verhaal doen ze dat tien keer anders en allemaal goed.
De eerste schetsen en teksten van “Miniheksen, 2011, illustraties Loes Riphagen; Uitgeverij de Fontein
Een prentenboek tekst begint bij mij meestal bij het onderliggende thema. In “Held op sokken” is dat: je hoeft niet sterk en stoer te zijn om als een held door het leven te gaan. Vervolgens kies ik de enscenering: ridders in de middeleeuwen. En dan is het een kwestie van gewoon maar beginnen met schrijven. Het ene idee roept het andere op, het zoeken naar een mooi rijmwoord of een ritmisch juiste zin geeft het verhaal een onverwachte wending.
Ik lees elke zin, elke passage en uiteindelijk de hele tekst keer op keer hardop aan mezelf voor. Dan voel ik vanzelf of de tekst klopt of niet. Als het verhaal eenmaal staat, verander ik vaak nog heel veel details. Een zin die niet lekker loopt, een al te moeilijk woord, de interpunctie. Een prentenboek tekst moet je behandelen als poëzie. Er staan maar drie of vier zinnen op een pagina. Die zinnen moeten dus precies vertellen wat jij daar wilt vertellen. Niet minder, maar vooral niet meer. Als tekst en illustraties zijn samengevoegd, kijk ik altijd nog uitgebreid naar de tekst. Meestal kan er dan nog het een en ander weg. Wat het beeld al laat zien, hoeft de tekst niet ook nog eens te vertellen.
Zit er voor jou verschil in de manier van werken als je een prentenboek schrijft ten opzichte van een boek voor oudere kinderen?
Het schrijven van een prentenboek tekst lijkt op het schrijven van een gedicht: elk woord telt, elke komma, elke witregel, elke hoofdletter is van belang. Dat geldt voor langere teksten natuurlijk ook, maar wel op een andere manier. Al ik een prentenboek tekst schrijf, ga ik al meteen fijn slijpen. Bij een langer verhaal ben ik in de eerste plaats aan het vertellen, het bijschaven en het verfijnen doe ik pas later, vaak de volgende dag. Dan lees ik wat ik de vorige dag heb geschreven en ben voor ik verder ga twee uur met dat stuk tekst bezig.
Een langer verhaal vraagt om een langere spanningsboog. Voor de lezer, maar ook voor mij. Het fijne van een langer verhaal vind ik dat ik me er helemaal in kan verliezen. Soms kan ik haast niet stoppen met schrijven, gewoon omdat ik zo graag wil weten hoe het verder gaat. Het verhaal ontstaat al doende, ik ‘bedenk’ het niet van te voren. Wat ik nodig heb om te kunnen beginnen is een hoofdpersoon die iets wil. Hoe hij gaat proberen zijn doel te bereiken en of dat lukt, weet ik niet van te voren. Ik laat me al schrijvend verrassen door wat er gebeurt.
In “Zeg maar tegen de juf dat ik wat later kom” (De Fontein 2008) wordt Sander door zijn ouders, die veel waarde hechten aan consequentie in de opvoeding, achtergelaten op een parkeerplaats in Frankrijk. Hij lift mee met een vrachtwagenchauffeur. Sander was al uren onderweg en ik wist nog steeds niet wat er nu eigenlijk in die vrachtwagen zat. Sander wist het ook niet en ik was zo langzamerhand heel nieuwsgierig. Ik liet mijn dochter lezen wat ik had geschreven en vroeg wat zij dacht dat er in de vrachtwagen zat. ‘Schapen’, zei ze. Dat klopte precies, en dat er schapen in de wagen zaten was bepalend voor de rest van het boek.
Je hebt veel beroemde prentenboeken mogen vertalen van o.a. Eric Carle, Dr. Seuss en Julia Donaldson. Wat is de kunst van het goed vertalen van een prentenboek?
De meeste prentenboeken die ik vertaal zijn verhalen op rijm. Dat is lastig, want wat in het Engels rijmt, rijmt maar zelden ook in het Nederlands. Ik kan niet letterlijk vertalen wat er staat, ik moet een vorm zoeken die recht doet aan de oorspronkelijke inhoud én het oorspronkelijke rijm. Veel inhoudelijke vrijheid heb ik niet, want de illustraties blijven hetzelfde. Als iemand daar een rood hoedje op heeft, kan ik dat hoedje niet zomaar groen of blauw maken omwille van het rijm. Ik kan het wel weglaten. Het hoedje verdwijnt, er komt iets anders voor in de plaats.
Belangrijk uitgangspunt bij vertalen is voor mij: doe het zo getrouw als mogelijk is en zo vrij als nodig is. Het is aan mij als vertaler om te bepalen waar de vertaling om vrijheid vraagt. De boeken van de Amerikaanse Dr. Seuss staan vol taalgrapjes, onzinwoorden en onnavolgbare woordspelingen. Rijm en ritme kloppen perfect. De door hem zelf getekende beelden zitten vol merkwaardige details die terugkomen in het verhaal. Bij de vertaling van de Dr. Seuss-boeken heb ik me inhoudelijk veel vrijheid gepermitteerd, omwille van rijm en ritme. Ik heb vertalingen gelezen die dichter bij de oorspronkelijke tekst blijven, ten koste van het tekstritme. Er staat in het Nederlands wat er in het Amerikaans ook staat, en toch voelt de Nederlandse versie niet meer als een echte Seuss. Je kunt Dr. Seuss alleen ‘naar de geest’ vertalen, niet ‘naar de letter’.
Heb je zelf een aantal favorieten prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
Een van mijn favorieten is nog steeds “We gaan op berenjacht” van Michael Rosen en Helen Oxenbury. Dat is mooi vertaald, al moet ik zeggen dat ik de Engelse versie qua klank en ritme toch nog mooier vind. Luister naar Michael Rosen op youtube en je hoort misschien wat ik bedoel.
En verder: “Bang Mannetje” en “De kindereter” van Mathilde Stein en Mies van Hout, “Na-apers” en “Agent en Boef” van Tjibbe Veldkamp en Kees de Boer, “De man in de wolken” en “De vuurtoren” van Koos Meinderts en Annette Fienieg. En niet te vergeten de boeken over opa Pettson en zijn kat Findus, van de Zweeds schrijver-illustrator Sven Nordqvist. Waarom? Vanwege de combinatie van mooie onderliggende thema’s, de humor, de onverwachte wendingen, het niet-alledaagse en de ontroerende karakters.
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende schrijvers (van prentenboeken)?
Op mijn website www.bettewestera.nl– onder schrijftips – staan heel veel tips voor beginnende schrijvers. Het is een site voor kinderen en de tips zijn voor hen bedoeld, maar zeker ook van toepassing voor volwassen beginners.
Biografie Bette Westera
Bette Westera (1958) is een succesvolle schrijfster van prentenboeken en kinderboeken. Veel van haar verhalen zijn op rijm geschreven en worden gekenmerkt door originele teksten voorzien van een dosis humor en ironie. Voor “Een opa om nooit te vergeten” (illustraties Harmen van Straaten; uitgeverij De Fontein) ontving zij in 2001 een Vlag en Wimpel en een Pluim van de Maand. In 2003 kreeg ze een Vlag en Wimpel voor “Alle hens aan dek” (illustraties Barbara de Wolf; Uitgeverij De Fontein) en in 2006 voor “Oma´s rommelkamer” (illustraties Barbara de Wolf; Uitgeverij De Fontein). In 2011 ontving ze een Zilveren Griffel voor “Ik leer je liedjes van verlangen, en aan je apenstaartje hangen” (illustraties Sylvia Weve; Uitgeverij Gottmer). In 2013 werd “Aan de kant, ik ben je oma niet” bekroond met een Vlag en Wimpel voor de tekst en een Gouden Penseel voor de illustraties van Sylvia Weve. In 2014 kreeg Bette een Zilveren Griffel voor “Held op sokken” (illustraties Thé Tjong-Khing; Uitgeverij Gottmer). Bette is ook de vertaalster van bekende prentenboeken van grootheden zoals Eric Carle, Dr. Seuss en Julia Donaldson.
Bette woont in Leiden en heeft drie volwassen kinderen. Haar man Diederik van Essel speelt gitaar en maakt muziek bij haar liedteksten. Bette en Diederik treden samen op met Bettes liedjes en gedichten en met voorstellingen bij Bettes boeken.
Kijk voor meer informatie over Bette en haar bijzondere familie op www.bettewestera.nl
En ga naar http://www.laatjesmetliedjes.nl/ om liedjes te beluisteren die Bette samen met haar man Diederik heeft gemaakt.
Prentenboek Bibliografie Bette Westera
Doodgewoon, 2014, illustraties Sylvia Weve; Uitgeverij Gottmer Kietel nooit een krokodil, 2014, illustraties Thé Tjong-Khing; Uitgeverij Gottmer Held op sokken, 2013, illustraties Thé Tjong-Khing; Uitgeverij Gottmer Sint gaat op gym, 2013, illustraties Sylvia Weve; Uitgeverij Gottmer Ik wil een walvis! , 2012, illustraties Loes Riphagen; Uitgeverij de Fontein De vrolijke tweeling, 2012, illustraties Linda de Haan; Uitgeverij Gottmer Miniheksen, 2011, illustraties Loes Riphagen; Uitgeverij de Fontein De vuurvogel (met CD) , 2011, illustraties Annemarie van Haeringen; Uitgeverij Gottmer Een opa om nooit te vergeten, 2010, illustraties Harmen van Straaten, Uitgeverij De Fontein Kom je spelen, beer Baboen, 2008, illustraties Suzanne Diederen; Uitgeverij De Fontein Lieve, stoute beer Baboen, 2007, illustraties Suzanne Diederen; Uitgeverij Hillen Schimmel is ziek, 2006, illustraties Annemarie van Haeringen, Blue in green Publishing Wil je met me trouwen?, 2006, illustraties Harmen van Straaten; Uitgeverij Gottmer Suja, suja kindje, 2004, illustraties Yvonne Jagtenberg; Uitgeverij Hillen Voor jou, 2003, illustraties Yvonne Jagtenberg; Uitgeverij Hillen Ik vind jou lief, 2002, illustraties Yvonne Jagtenberg; Uitgeverij Hillen Welterusten Beer Baboen, 2001, illustraties Suzanne Diederen; Uitgeverij Hillen Boemba, 2001, illustraties Mylo Freeman; Uitgeverij Hillen Stoute schoenen, 2001, illustraties Anton Feddema; Uitgeverij Hillen Zeven zachte knuffelberen, 2000, illustraties Sylvia Weve; Uitgeverij Hillen Wat doet een heks?, 2000, illustraties Mark Janssen; Uitgeverij Hillen Bij mij onder de dekens, 1999, illustraties Sylvia Weve; Uitgeverij Gottmer
Meestal schiet een idee me zo floep te binnen. Daar kan ik niks aan doen. Ik heb op mijn Ipad een mapje. Hierin bewaar ik al deze nieuwe verhaal ideeën, flarden leuke zinnen, of een grapje om een keer ergens in de achtergrond van mijn boek te gebruiken. Elke keer als ik een nieuw idee heb, al is het maar heel klein, dan voeg ik dat idee hieraan toe. Als ik dan een nieuw boek wil maken kijk ik in deze map en stromen er weer heel veel extra ideeën in mijn hoofd. Het komt vanzelf.
Ik heb nooit het probleem dat ik geen inspiratie heb. Mijn probleem is juist dat ik nooit kan kiezen welk idee ik zal uitwerken omdat ik te veel keus heb. Soms komt mijn inspiratie ook uit dingen die er om mij heen gebeuren. Bijvoorbeeld toen ik mijn allereerste prentenboek “Slaapkamernachtdieren” verzon. Ik kon niet slapen en lag in bed. Er was een heel vervelende mug die de hele tijd om mij heen zoemde en ik kreeg hem niet te pakken.
Toen ben ik gaan fantaseren over die mug en ik bedacht me dat die mug misschien wel helemaal geen mug was maar een “Flurrelmupper”. De Flurrelmupper wordt heel vaak door de war gehaald met de mug, maar eigenlijk is dat stom want de Flurrelmupper is helemaal niet vervelend. Hij zoemt dan wel maar hij kan helemaal niet prikken. Dus daarom moet je voordat je een mug doodslaat altijd heel goed kijken of het niet per ongeluk een Flurrelmupper is. Dat zou zonde zijn…..
De Flurrelmupper van Loes Riphagen
Voel je je meer een prentenboekillustrator of –schrijver?
Als ik een boek helemaal zelf maak dan loopt het proces helemaal door elkaar heen. Dan kun je het niet los van elkaar zien. Maar mijn laatste boeken zijn zonder woorden met grote kijkplaten waarop heel veel te ontdekken is. Ik heb helemaal zelf bedacht wat er allemaal moet gebeuren. In dat geval kun je me dan misschien geen schrijver noemen want er zitten geen woorden in het boek.
Hoe ben je “prentenboek illustrator/schrijver geworden”?
Ik ben afgestudeerd aan de Illustratie-afdeling van de Willem de Kooning Academie. Ik kan niet zeggen dat je per se hier naar toe moet gaan als je kinderboek illustrator wilt worden. Ik denk dat het niet uit maakt op welke Academie je dan afgestudeerd bent. De Willem de Kooning academie is vooral erg gericht op digitale media. Ik zelf maak juist alles met de hand. Hier heb ik dan ook best wel eens moeite mee gehad omdat ik niet zo heel goed met computers overweg kan. Maar in het derde jaar koos ik de richting Traditionele illustratie en toen waren de praktijk lessen meer gericht op Grafische technieken, schilderen en modeltekenen enzo. Ik heb veel technieken geleerd en uiteindelijk mijn eigen stijl gevormd. Maar dat had net zo goed op een andere academie kunnen gebeuren. Je weet dat als je iets veel doet wordt je er beter in. Ik heb heel veel geoefend en ontzettend hard gewerkt in mijn academie jaren. Hier is de basis gelegd.
Als afstudeeropdracht heb je de basis gelegd voor je eerste prentenboek “Slaapkamernachtdieren (2008)”, hoe ging dat in zijn werk?
Omdat ik op de academie heel weinig opdrachten kreeg die aansloten op wat ik later wilde worden, namelijk kinderboek illustrator, wilde ik heel graag als afstudeerproject een eigen prentenboek idee uitwerken. Het was wel moeilijk om het uiteindelijke idee te verzinnen want ik wist nog helemaal niet waar ik allemaal rekening mee moest houden. ook qua praktische kant. Hoeveel pagina’s, welk formaat. Hoe moet dat dan allemaal.
Mijn eerste idee was om een soort van determinatie gids te maken van allemaal verzonnen beesten. Zodat als je er een tegen kwam je aan de hand van de vragen in het boek, hoeveel pootjes heeft hij, welke kleur is hij enz. kon bekijken welk dier je gevonden had. Maar dit werd zo groot en ingewikkeld dat het eigenlijk onmogelijk was om dit te maken en er miste ook een soort van duidelijke basis. Toen besloot ik om alleen dieren te gebruiken die in je slaapkamer leven. En het op te schrijven als een soort van encyclopedie zodat het allemaal veel overzichtelijker werd en dus ook veel geschikter voor de doelgroep.
Slaapkamernachtdieren (Loes Riphagen, 2008, De Fontein
Uiteindelijk heb ik voor mijn afstuderen de cover gemaakt en een plattegrond en 6 slaapkamernachtdieren uitgewerkt. Dit was dus een heel duidelijk idee. Toen ik was afgestudeerd heb ik mijn slaapkamernachtdieren idee met nog een aantal andere illustraties opgestuurd naar een aantal uitgeverijen waarvan ik vond dat mijn werk bij hen past. Ik kreeg meteen van de Fontein een hele positieve reactie. Ze wilde mijn idee uitgeven. Fantastisch was dat. Verder kreeg ik ook illustratie opdrachten van andere uitgeverijen. Ik heb sinds dit moment altijd heel veel te doen gehad.
Is het werkproces dat je gebruikte voor “Slaapkamernachtdieren (2008)” illustratief voor hoe je nu werkt?
Nee. Slaapkamernachtdieren was mijn eerste boek en ik moest nog zoveel leren. Ik wist helemaal nog niet hoe dat allemaal werkte. Ik vind achteraf ook dat er best meer illustraties in hadden gekund. Er zit vrij veel tekst in en maar kleine illustraties. Dit past wel heel goed bij het idee van dit boek. Maar al mijn volgende boeken heb ik hierdoor wel veel voller getekend. En op een gegeven moment gaat alles veel sneller want dan snap je hoe het allemaal werkt.
Eerst schrijf ik mijn idee op en dan werk ik het uit als een heel klein storyboard schetsje. Niemand begrijpt wat ik getekend heb maar ikzelf heb dan al het hele verhaal in mijn hoofd ik kan zo al wel voor mezelf op een rijtje zetten of de opbouw goed is en of ik nog extra scenes nodig heb of dat er misschien iets weg kan. Dit is altijd best wel een puzzeltje om dit goed te krijgen.
Schets Kreukel, Loes Riphagen 2014
Dan werk ik deze schets in verhouding van het boek groter uit. meestal op A4. Dit is dan meteen de eindschets. Die eindschets scan ik in op de computer en vergroot ik op het juiste formaat. Dan print ik hem uit zodat hij precies even groot is als het uiteindelijke boek. Ik trek dit over op aquarel papier en dan kan ik gaan inkleuren. Als mijn originele illustraties klaar zijn dan gaat het als pakket naar de lithograaf en daarna naar de vormgever en dan naar de drukker. Je wordt er steeds sneller en handiger in en je bedenkt je eigen manier van hoe je te werk gaat en wat voor jou het handigste is. Tegenwoordig werk ik wel altijd op deze manier.
Hoe lang duurt het dit hele proces eigenlijk? Van idee/concept tot drukklaar boek?
Meestal als een boek helemaal van mijzelf is doe ik er 2 tot 3 maanden over om de illustraties helemaal af te maken. Als ik een tekst krijg aangeleverd en hier dus niet over na hoef te denken kan het meestal een stuk sneller. De lithograaf heeft meestal 3 weken nodig om alles in te scannen en te bewerken zodat de kleuren als ze straks gedrukt worden zo dicht mogelijk in de buurt komen bij mijn tekeningen.
Aan welk prentenboek bewaar je de beste herinneringen? Op welke ben je het meest trots?
Vlieg op dikke bromvlieg! (Loes Riphagen, 2013, De Fontein)
Ik weet nog hoe blij ik was toen mijn allereerste boek uit kwam. “Slaapkamernachtdieren” dus hier heb ik nog wel een heel speciaal gevoel bij. Maar op elk boek van mezelf ben ik trots. En allemaal op een andere manier. Ik vind dat ze niet op elkaar lijken en allemaal hun eigen kwaliteit hebben. Als ik nu terugkijk op alle boeken die ik gemaakt heb dan ben ik het meest trots op “Vlieg op, dikke Bromvlieg!”.
Ik vind zelf het idee en de uitwerking van dit boek heel goed. Het is een vijfluik over een heel vervelende bromvlieg. Hij is echt een eikel en doet allemaal stomme dingen. Hij zet een poppenhuis overhoop, komt in een strip, een krant en in een heel beroemd schilderij terecht. En ook in de tv waar hij allemaal problemen veroorzaakt. Als hij in de krant is zijn de pagina’s dus ook zwart wit en als hij in het schilderij komt dan heb ik de spreads in de kleuren en stijl van Vermeer geschilderd. Dit boek heeft ook een heel verpletterend einde.
Ook ben ik nog steeds heel blij dat ik vorig jaar het prentenboek van de Kinderboekenweek 2013 mocht maken “Zzz”. Ik was zo super blij toen ik deze eervolle opdracht kreeg van de CPNB.
Illustratie uit ZZZ, Loes Riphagen 2013, CPNB
Ben je momenteel bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Ik heb net een boek af. “Kreukel” het is vorige week naar de lithograaf gegaan. Het gaat over een hond die Kreukel heet. Hij denkt dat hij dikke vette maatjes is met zijn baas. En dat hij zijn baasje ontzettend goed helpt altijd. maar eigenlijk doet hij alles verkeerd. Op een gegeven moment zet zijn baasje hem bij het vuilnis, maar Kreukel denkt dat hij op vakantie mag. Uiteindelijk ontmoet hij een nieuw baasje die Kreukel helemaal fantastisch vind en ze doen allemaal gekke dingen samen.
Illustratie uit Kreukel, Loes Riphagen, 2014, De Fontein
Ik wil nu wel ook weer een nieuw boek gaan maken, eerst moet ik nog een paar projecten afronden voor educatieve uitgeverijen. Maar daarna ga ik weer nadenken over een nieuw eigen boek. Ik denk dat ik iets wil gaan doen in een nieuwe techniek.
Wat zijn jouw favorieten materialen / technieken / media om te illustreren? En waarom?
Ik illustreer meestal in een heel gemengde techniek. Ik gebruik ecoline, aquarel, gouache, potlood, inkt, pastel enz. enz. Ik gebruik soms ook collage. Ik kijk wat er moet gebeuren op de tekening en hoe ik dat dan het beste kan verbeelden. hier kies ik dan mijn materiaal bij.
Waar moet je op letten bij het gebruik van deze materialen / technieken / media?
Op een heleboel. Vooral omdat ik zoveel verschillende materialen tegelijk gebruik. sommige kunnen niet goed over elkaar heen omdat het dan bijvoorbeeld gaat vlekken ofzo dan weet ik dat ik bijvoorbeeld eerst de aquarel moet opzetten en dan pas de ecoline moet gebruiken. Dat leer je als je er veel mee werkt. Maar soms vind ik het ook wel fijn als er iets mis gaat en er iets onverwachts gebeurd. Dat los je dan weer op en dan wordt het heel anders dan je van tevoren had kunnen bedenken. Maar dat is ook wel heel spannend. De uitwerking van een boek is voor mij altijd een heel spannend moment.
Heb je zelf een aantal favorieten prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
Ik heb heel veel favoriete prentenboeken. Vooral Franse prentenboeken vind ik heel mooi. Als ik op vakantie ga dan ga ik ook altijd naar een boekenwinkel om mijn verzameling aan te vullen. Ik vind de boeken van Catharina Valckx heel goed. Ze zijn heel grappig en mooi uitgewerkt.
Wat zijn voor jou zaken waar je echt op let tijdens het schrijven van een prentenboek?
Ik vind het belangrijk dat er veel humor in mijn werk zit. Ik denk vooral heel hard na over de opbouw van het verhaal en wat er op elke pagina moet gebeuren in beeld.
Wanneer ben je tevreden over de tekst?
Ik ben niet snel tevreden over mijn teksten. Daarom probeer ik ook altijd om zoveel mogelijk in beeld uit te leggen zodat ik zo min mogelijk tekst hoef te gebruiken. Mijn laatste drie boeken zijn zonder woorden. Soms heb je geen woorden nodig om een verhaal te vertellen. Dan laat ik de woorden liever weg. Vroeger waren mijn eigen favoriete boeken altijd de boeken waar grote kijkplaten in zitten en waarop dus heel veel te ontdekken is. Daarom wil ik zelf ook altijd graag zulke mooie kijkplaten maken.
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende illustratoren en schrijvers (van prentenboeken)?
Probeer veel uit en maak heel veel werk. Het is hard werken, maar als je iets veel doet word je er beter in.
Loes Riphagen (1983) studeerde in 2007 af aan de Willem de Kooning Academie in Rotterdam. Ze debuteerde in 2008 als kinderboekenschrijver en illustrator met het prentenboek “Slaapkamernachtdieren” (de Fontein). Met haar vrolijke, humoristische en eigenwijze illustraties valt Loes Riphagen op bij het publiek, de pers en verschillende jury’s. Haar werk is al in meerdere landen verschenen o.a. Frankrijk, Rusland, Duitsland, de Verenigde Staten, Denemarken, China, Korea, Japan en Slovenië. Voor haar illustraties in het boek “Huisbeestenboel” (Fontein) heeft zij De Vlag en Wimpel 2010 ontvangen en met het boek “Slaapkamernachtdieren” was zij genomineerd voor de kinderboekwinkelprijs 2009/2010. “Superheldjes” (Fontein) is zelfs verkozen tot kerntitel van de Kinderboekenweek 2011. In 2013 maakte Loes het speciale prentenboek van de kinderboekenweek “Zzz” (CPNB). Op dit moment werkt Loes in Amsterdam. Naast het werk aan haar eigen prentenboeken, bouwt Riphagen aan een oeuvre als illustrator van boeken van anderen. Ze illustreert werk voor verschillende schrijvers en uitgevers.
Bibliografie Loes Riphagen
“Tekst en illustraties van Loes Riphagen:
2008 Slaapkamernachtdieren: van Ammehoela tot Zwamneus (De Fontein)
2009 Huisbeestenboel (De Fontein)
2011 Superheldjes (De Fontein)
2012 De gele olifant (De Fontein)
2013 Vlieg op dikke bromvlieg! (De Fontein)
2013 Zzz (CPNB) (speciale prentenboek van de kinderboekenweek 2013)
2014 Kreukel (De Fontein)
2015 Bij de neus genomen (De fontein)
Illustraties van Loes Riphagen : 2008 Betoverend. Tekst van Nanda Roep (Pimento) 2009 De Kusjeskrokodil en andere lieve nachtbeesten. Tekst van Jozua Douglas (Clavis) 2009 De bloes van oom Ben. Tekst van Suzan Boshouwers (Clavis) 2009 Hoe je van niets iets kunt maken. Tekst Gesineke Veerman (Zwijsen) 2009 De weeshuisbende. Tekst van Martine Kamphuis (Clavis) 2010 Het rode ei. Tekst van Han van der Vegt (Gottmer) 2010 Giga Gertie: Wie niet groot is moet slim zijn. Tekst van Silvia van de Put (Clavis) 2010 Grimmie. Tekst van Pieter Feller (Moon) 2011 De grootste, de gevaarlijkste en andere bijzondere dieren. Tekst Jozua Douglas (Clavis) 2011 Wessel van Texel. Tekst van Erik van Os en Elle van Lieshout (Gottmer) 2011 Wat een mop. Tekst van Erik van Os en Elle van Lieshout (Zwijsen) 2011 Miniheksen. Tekst van Bette Westera (De Fontein) 2011 Wat een lef! Tekst van Monique van der Zanden (Zwijden) 2011 Wie niet groot is, moet een opa hebben. Tekst van Silvia van de Put (Clavis) 2011 Ik vaar met Sep en Saar. Tekst van Riet Wille (Zwijsen) 2011 Ik bak een koe. Tekst van Riet Wille (Zwijsen) 2011 Schaapjes op het droge. Tekst Bavo Dhooge (Zwijsen) 2011 De held van alle helden. Tekst Mark Haayema (Gottmer 2012 Ik wil een walvis! Tekst van Bette Westera (Gottmer) 2012 Dag Tim en aap Pim. Tekst van Riet Wille (Zwijsen) 2012 Sint en de pakjesdief. Tekst van Martine Bijl (De Fontein)” 2012 Klussen in de klas. Tekst Berdie Bartels (Zwijsen) 2012 Ik rijm, rijm, rijm. tekst diverse auteurs (Zwijsen) 2012 Er zit een feest in mij. Querido’s Poëziespektakel 5 (Querido) 2013 Smakelijk eten. Tekst Isabel Versteeg (Malmberg) 2013 De schat. Tekst Eus Roovers (Malmberg) 2013 De kluts van kip. Tekst Berdie Bartels (Zwijsen) 2014 Superpa gezocht. Tekst Bavo Dhooge (Zwijsen) 2014 Het zwarte ei. Tekst Han van der Vegt (Gottmer) 2014 Wat zit er in die tas? Tekst Maria van Eeden (Malmberg) 2014 Dirk durft het wel. Tekst Berdie Bartels (Malmberg) 2014 Pet gaat op reis. Tekst Monique van der Zanden. (Malmberg)
Marcel van Driel is sinds 2002 schrijver en heeft meer dan veertig boeken op zijn naam staan. Zijn bekendste titels is de drie internetthrillers Superhelden.nl, Superhelden2.nl en Superhelden3.nl, de beide subrozaboeken, de twaalf prentenboeken over pinguïn Bino, die hij met illustrator Vera de Backker maakte en natuurlijk ‘Billy de Kip’, het prentenboek dat hij samen met Jeroen Schipper schreef en waar Jort van der Jagt de prachtige platen bij maakte. ‘Waanzinnige Plannen – en hoe ze te realiseren’ is zijn eerste non-fictieboek en is gebaseerd op een lezing die hij nog steeds geeft.
In 2015 verschijnt ‘Nachtmerrieman,’ een bloedstollende thriller voor volwassenen bij uitgeverij Meulenhoff Boekerij. Marcel is getrouwd, vader van twee jongens en geeft lezingen aan jonge en volwassenen mensen. Ieder jaar bedenkt hij opnieuw een Waanzinnig Plan.
Meer over Marcel vind je op zijn blog stoerboek.nl
De Bino reeks samen met Vera de Backker (Kwintessens)
Hoe ben je “prenten/kinderboek schrijver geworden”?
Ik maakte korte (horror)filmpjes en kreeg de vraag om een scenario te schrijven voor een Nederlandse animatiefilm. De film ging niet door, maar het verhaal bleef in mijn hoofd rondzingen. Op aanraden van een collega besloot ik er een boek van te maken. Ik zegde mijn baan op en nam een jaar ‘vrij’ om ‘De Werelddromer’ te schrijven. Het boek werd (terecht) afgewezen door mijn huidige uitgeverij De Fontein en ik kreeg het advies om iets kleiners en simpelers te proberen. Dat werd ‘Een Elfje in de Sneeuw’.
Waar haal jij je inspiratie vandaan?
Veel uit andere media en cultuur. Mijn Superhelden.nl-trilogie is geïnspireerd door het boek ‘Ender’s Game,’ de X-Men comics en de tv-serie ‘Lost’. ‘Billy de Kip’ is een ode aan de western zoals we die kennen uit de Amerikaanse films, op Japanse robotverhalen en op een obscure strip die ik in mijn jeugd las. En natuurlijk op de tekeningen van Jort! Zijn illustratie van een boomhut in de vorm van een vos was de aanleiding voor ‘Billy’.
Illustratie uit Billy de Kip (van Driel, Schipper, van der Jagt; uitgeverij David en Goliat, 2013)
Zit er voor jou een verschil in aanpak/ werkwijze tussen het schrijven van een prentenboek en andere jeugdliteratuur? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Ten eerste: ik schrijf geen jeugdliteratuur, ik schreef superspannende pageturners. Maar ja, er zit een groot verschil tussen een prentenboek en de boeken die ik voor oudere kinderen schrijf. Het grootste verschil is natuurlijk de beperkte tekst. Een prentenboek is als een gedicht, zeker bij mij, want mijn prentenboeken zijn tot nu toe altijd op rijm. Ik probeer met zo min mogelijk woorden een mooi verhaal te vertellen. Daarnaast zit er in een prentenboek vaak herhaling, iets dat in een roman juist niet werkt.
Omdat mijn prentenboeken op rijm staan, vind ik het ritme ook enorm belangrijk. Dat is waarom ik voor ‘Billy de Kip’ Jeroen Schipper erbij heb gehaald. Hij schrijft kinderliedjes en geweldig goed in rijm en ritme en alliteratie.
Kun je jouw manier van werken bij het schrijven van een prentenboek toelichten?
Al mijn boeken beginnen met een idee, behalve de prentenboeken, die beginnen altijd met een illustrator waar ik graag mee wil werken. Meestal bedenken we samen een karakter of een verhaal. Dat werk ik dan grof uit in ‘spreads. Dat verhaal gaat een paar keer heen en weer tussen mij en de illustrator tot we tevreden zijn. Andere schrijvers schrijven dan de tekst, maar ik vraag altijd of de illustrator eerst het verhaal wil tekenen. Pas dan schrijf ik de daadwerkelijke tekst, waarbij ik probeer om niet te schrijven wat er al getekend is.
Hoe lang duurt het dit hele proces eigenlijk?
Bij ‘Bino’ duurt het proces gemiddeld zes weken tot twee maanden per boek. Billy duurde veel langer omdat we het ‘tussendoor’ hebben gedaan.
Illustratie Billy de Kip (van Driel, Schipper, van der Jagt; uitg.David en Goliat, 2013)
Waarom heb je Billy eigenlijk in rijmvorm geschreven?
Er is een authentieke westernsong die ‘Billy the Kid’ heet. De tekst van ‘Billy de Kip’ past precies op die melodie.
Hoe loopt de verkoop van Billy de Kip? Wat is er allemaal gedaan om Billy te promoten (wat heb jij zelf gedaan?). Loont het een beetje, zo’n prentenboek schrijven?
Billy de Kip (van der Jagt)
Het loont voor geen meter als je naar geld kijkt. Omdat ik een co-auteur heb, krijg ik 5% van de omzet en dat is niet veel. Maar dat is niet belangrijk. Wij wilden met ‘Billy’ en statement maken dat prentenboeken die niet lief en zoet zijn, en niet gemaakt zijn in zachte pasteltinten ook succesvol kunnen zijn. Dat daar wel degelijk een markt voor is. Dat er jongens en meisjes zijn die stoere prentenboeken kunnen waarderen.
Voor de verkoop (en de lol!) heeft Billy een eigen Facebookpagina, waar Billy woordgrappen maakt. Daarnaast is er de traditionele maner van verkopen aan boekhandels, door middel van mailings, bezoeken van de vertegenwoordiger en beurzen.
Heb je zelf een aantal favorieten prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
Ik lees graag de Gruffalo voor, ondanks dat de Nederlandse vertaling niet helemaal goed loopt. En de prentenboeken van Loes Riphagen vind ik fantastisch.
Wat zijn voor jou zaken waar je echt op let tijdens het schrijven van een prentenboek?
Ik let op ieder woord, op iedere zin, op iedere samenhang. Ik let op ritme, rijm, verhaal en samenhang. En uiteraard op de karakters, hoe consequent ze zijn, hoe uniek.
Wanneer ben je tevreden over de tekst?
Nooit.
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende schrijvers (van prentenboeken)?
Kopieer niet! Maak iets nieuws, ook al lijkt het alsof er niemand op zit te wachten. Niemand wil het zoveelste ‘ik vind je lief, mama’ prentenboek.
Overal vandaan, het lijkt wel of ik een soort van onzichtbare voelsprieten op mijn hoofd heb die voortdurend van alles horen en zien wat ik kan gebruiken. Maar als je me zou opsluiten in een kale cel zou ik nog steeds ideeën krijgen denk ik zoveel zit er in mijn hoofd.
Vanaf december 2015 zijn er originele illustraties en art-prints van Milja Praagman te koop in de winkel van Prentenboek.nl.
Voel je je meer een prentenboek illustrator of –schrijver? Of toch gewoon allebei? Kun je het naar jouw mening ook los van elkaar zien? Wat doe je het liefst?
Allebei ik zie het niet echt als twee losse dingen. Die ideeën die ik heb hebben anderen niet en ik ben het stadium ook al lang voorbij dat ik op verhalen van anderen ging zitten wachten. Daarbij vind ik maar zelden echt iets heel leuk. En ik kan niet iets gaan illustreren wat ik niet leuk vind heb ik gemerkt dan zakt mijn motivatie weg. Als ik een goed idee heb moet ik er ook meteen beeld bij zien anders is het niet goed.
Je bent afgestudeerd als grafisch ontwerper aan de Academie voor beeldende kunsten Sint Joost in Breda. Hoe ben je “prentenboek illustrator/schrijver geworden?
De opleiding duurde toen 5 jaar, daar kreeg je naast vakken als typografie, fotografie, ook illustreren. Achteraf vind ik het wel fijn dat ik voor deze studie heb gekozen alles wat ik heb geleerd komt van pas. Na mijn studie wilde ik het liefst afficheontwerper worden en ik merk nog steeds dat het ontwerpen van een omslag een van de leukste dingen vind van een boek maken. Omslagen zijn eigenlijk ook een soort mini-affiches. Na de academie kreeg ik langzaam wat illustratieopdrachten. Toen ik ook voor de Okki ging werken kwamen er vanzelf ook ideeën voor prentenboeken zoals bijv. “Meneer Po”.
In 2005 debuteerde je met je eerste prentenboek “Meneer Po (Lannoo)”. Kun je wat vertellen over het tot stand komen van dit prentenboek?
Ik zag de po van mijn zoon staan en vond die wel op een gleufhoed lijken, zo kwam ik op het idee voor dit eerste prentenboek. Meneer Po is zijn bril kwijt en zet dan per ongeluk de po op zijn hoofd met alle gevolgen van dien. Ik stuurde het op naar verschillende uitgeverijen, kreeg wat afwijzingen maar toen ineens ook twee die het wel zagen zitten. Toen kon ik ineens kiezen.
Is het werkproces voor “Meneer Po” illustratief voor hoe je nu werkt aan een prentenboek?
Ja en nee. De vorming van een idee gaat iedere keer anders. Een keer lag ik met koorts op bed en kwamen mijn kinderen steeds naar boven. De deur open en dicht makend zag ik dat zo’n deur wel erg leek op een boek zo verzon ik ‘Kom maar binnen’. Meestal zie of hoor ik iets dat dan gekoppeld word aan een idee of een gedachte waar ik al langer meeliep en dat smelt dan samen tot een origineel nieuw iets.
Als ik het idee heb uitgeschreven ga ik meestal ook al snel wat schetsen gewoon om te zien of het klopt wat in gedachten heb. Soms is zo’n heel klein schetsje (meestal maar 5 cm groot) later de basis voor een omslag. Een prentenboek heeft bijna altijd 12 spreads ( dubbele pagina). Dus in het schrijven hou je daar al rekening mee. Meestal begin ik met het uitwerken van de omslag omdat ik dan ook weet welke kant ik qua illustraties op wil in het boek. De computer gebruik ik om mijn schetsen te scannen. Ik maak dan vaak een miniboekje van al die schetsen om te kijken of het werkt. En ga dan aan de hand van die schetsen de grote illustraties maken. Maar bij het uitwerken in het groot kom je dan weer allerlei dingen tegen waardoor het weer anders moet.
schetsen voor Vergeet me nietje
De uitwerking en de techniek hangen bij mij erg af van het verhaal wat ik wil vertellen. In “Nog 100 nachtjes slapen” knipt Dorus bijvoorbeeld voortdurend uit stoffen. Ik merkte al tekenend dat het uitknippen veel duidelijker overkomt als je het ook echt uit de illustraties van bijv. kleding knipt vandaar dat ik in dat boek veel met collage heb gewerkt. Maar bij “Ik doe het lekker toch” had ik een heel zonnige wereld voor ogen dus ging ik van een gele ondergrond uit waarin het leeuwtje bijna opgaat in zijn omgeving. Om het niet een te knalgeel boek te maken heb ik er overgangen in gemaakt van dag naar nacht.
Wat zijn dan zaken waar je extra op let? Wat zou je nu niet meer zo doen? Kun je dit toelichten met leerpunten uit je eerdere boeken?
Dat is ook steeds anders, met het prentenboek “Voor jou” wilde ik eens een langere periode experimenteren. Ik was het een beetje zat hoe ik tekende en wilde me zo graag onderscheiden van anderen door nog meer op zoek te gaan naar mijn eigen stijl. In ‘Voor jou’ heb ik heel veel uitgeprobeerd. Eigenlijk wilde ik eens een boek maken met telkens een compleet andere achtergronden, bijna dessins die een gevoel konden uitdrukken en waar je steeds een “Ohh” gevoel bij kreeg, maar dan nog wel dat het een verhaal zou blijven. Dat is wel heel moeilijk merkte ik in de uitwerking. Maar het heeft me wel veel inzicht gegeven en bij “Vergeet mij nietje” kon ik dit nog weer beter toepassen wat ik daarmee geleerd heb. Het laat zich moeilijk omschrijven waar dat nou precies in zit, maar voor mij is dat op zoek gaan naar vernieuwen een soort uitvinden. Op die manier vind ik illustreren het leukst. Door op zoek te gaan naar hoe het nog beter kan.
Naar een definitieve omslag voor Vergeet me nietje (2013 – De Eenhoorn)
Wat ik er vooral van heb geleerd is dat je niet te bang moet zijn om iets te veranderen. Ook al levert dat meer werk op, het wordt er altijd interessanter van. Het is een beetje als op reis gaan. Ga je de gebaande wegen op om snel op de plaats van bestemming te komen of neem je dat spannende zijstraatje het duurt dan wel wat langer maar wie weet wat je tegen gaat komen.
Hoe lang duurt dit hele proces eigenlijk? Van idee/concept tot drukklaar boek?
Is moeilijk te zeggen soms zit zo’n idee jaren in je hoofd. Het boek wat ik nu et af heb is ook iets waar ik al heel lang meeliep. Ik geloof dat ik het al 10 jaar geleden dacht dat wanneer een kind alsmaar ‘wat is dat?’ vraagt of je dan als ouder wel doorhebt wat hij eigenlijk bedoelt. Dat vond ik wel een leuk uitgangspunt.
Zit er veel verschil in dit proces als je “alleen” de illustraties hoeft te maken en de tekst dus krijgt aangeleverd?
Weet ik niet, dat hangt af van het verhaal. Het kartonboek wat ik nu ga tekenen is een tweede boekje. Eerder maakte ik een stoffen boekje met dit karakter. De baby zit nu al in mijn vingers, de dessintjes zijn bedacht, het is dan niet meer zoveel werk dan wanneer je nieuwe karakters moet bedenken. Muis en Varken ken ik ook. Ik weet bijvoorbeeld waar ze wonen enz. Dat scheelt. Maar het is wel elke keer weer zoeken naar de juiste vorm. En ik wil me ook blijven vernieuwen en ook dat kost tijd.
Je hebt inmiddels behoorlijk wat prentenboeken geschreven en geïllustreerd. In 2013 werd jouw prentenboek “Nog 100 nachtjes slapen” verkozen tot prentenboek van het jaar. Aan welke bewaar je de beste (of leuke) herinneringen / op welke ben je zelf het meest trots?
Het meest trots ben ik meestal op het laatst verschenen boek. Dat is nu “Vergeet mij nietje”. Al duurt dat trots zijn ook nooit lang, want dan zie ik weer van alles dat nog beter kan. Dus dan ga ik vol goede moed weer verder met een nieuw idee. Ik ben niet zo van het terug uit kijken geloof ik. Als ik iets inlever en het klaar is, zit ik met mijn hoofd al weer in een nieuw project. Hoewel het steeds nog wel erg spannend is als het gedrukt is en te zien hoe het er dan uitziet.
Heb je zelf een aantal favorieten prentenboeken? En illustratoren en schrijvers? En waarom zijn dit jouw favorieten?
Ik ben erg fan van Catharina Valckx, haar illustraties vind ik geweldig mooi en op haar kleurgebruik ben ik gewoon jaloers. Afgelopen week moesten we samen ergens voorlezen toen lag ik voortdurend in een deuk er zit zoveel humor in haar werk. In Frankrijk is ze wereldberoemd maar in Nederland mogen ze wel eens wat trotser op haar worden vind ik.
Ze is niet voor niets al twee maal genomineerd voor de Alma award. Chris Haughton en Jon Klassen en Beatrice Alemagna vind ik ook erg goed. Zij hebben allemaal een direct herkenbare eigen stijl.
Wat zijn jouw favorieten materialen / technieken / media om te illustreren? En waarom?
Ecoline, plakkaatverf, potlood, stempelinkt, wascokrijt, collage noem maar op ik gebruik alles. Ik probeer altijd van alles uit. Ik gebruik de computer wel om even te kijken of iets werkt bijvoorbeeld door kleuren uit te proberen maar liever experimenteer ik in het echt met verf enzo dan kunnen er ook dingen gebeuren die je niet had voorzien.
Wat zijn voor jou zaken waar je echt op let tijdens het schrijven van een prentenboek?
Bij mij staat alles in het teken van de vondst van een verhaal die moet heel origineel zijn en humor vind ik heel belangrijk. Wat ik probeer te vermijden is een moralistisch toontje. Wanneer ben je tevreden over de tekst?
Ik loop vrij lang rond met een idee en dan op een gegeven moment moet het eruit. Dan schaaf ik daar nog wel aan maar voor mij werkt het zo dat ik graag het idee toets bij de uitgever. Als zij het zien zitten dan werk ik de tekst naar mijn zin uit. Als ik ga tekenen veranderen er soms ook nog dingen in de tekst. Dan zie ik dat ik bijvoorbeeld iets heb beschreven wat ik ook al heb getekend dan kan dat in de tekst weg. Het fijne van zelf schrijven is dat je ruimtes of een plaats waar het zich afspeelt zelf kan invullen.
Ben je momenteel bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Ik heb net een nieuw prentenboek af dat heet ’Wat is dat’ en verschijnt in augustus bij Uitgeverij Leopold. Het gaat over een kleine krokodil die steeds van alles ziet en ‘Wat is dat?’ zegt tegen zijn moeder. Die moeder ziet niet zoveel want ze is alsmaar bezig met wat ze nou weer is vergeten dus die heeft ook helemaal niet door dat er een dinosaurus achter hun aanloopt. Daarna ga ik nog het derde prentenboek maken met varken en muis voor de Eenhoorn waarvan eerder ‘Voor jou’ en ‘’Vergeet me nietje’ verschenen. Dat verhaal is al even klaar en er ligt nog een idee voor een tekstloos prentenboek. Plus nog een boek daarna…best wel druk nog. Sinds vorige week ben ik begonnen aan een kartonboek voor Betty Sluyzer dat verschijnt ook in het najaar bij Leopold.
Wat is dat? (2014 – Leopold)
Heb je tot slot nog (meer) tips voor beginnende illustratoren en schrijvers (van prentenboeken)?
Ja, ga op zoek naar je eigen stijl. Kijk naar wat je mooi vindt in andere boeken maar ook in beeldende kunst, films fotografie noem maar op. En zet door als je er in gelooft!
Biografie Milja Praagman
Milja is geboren in Amsterdam (1971) en groeide op in Den Dungen. Ze studeerde grafisch ontwerpen aan de Academie voor beeldende kunsten Sint Joost in Breda. Na de academie woonde zij een jaar in Frankrijk. In 1995 keert ze terug naar Nederland en werkt als zelfstandig ontwerper/illustrator. Haar opdrachtgevers waren in het begin voornamelijk kranten en tijdschriften. Later werkte ze ook voor Okki, Bobo, Sesamstraat en Taptoe en werd het tekenen voor kinderen haar belangrijkste bezigheid. Voor Sesamstraat televisie maakt ze animaties.
Door het illustreren en vooral door het verzinnen in opdracht voor Okki e.a. ontstonden er ook veel nieuwe ideeën voor ‘eigen’ verhalen. Een van die verhalen was haar eerste prentenboek Meneer Po dat meteen goed werd ontvangen door de pers. Sindsdien is ze niet meer te stoppen. Bij uitgeverij Leopold verschenen: Miki en de sneeuwpop, Mijn mama is een prinses, Nog 100 nachtjes slapen – prentenboek van het jaar 2013 – en Ik doe het lekker toch! In maart 2013 verscheen Voor jou bij uitgeverij de Eenhoorn. In september is Pas op verschenen het tweede boek met Dorus (Nog 100 nachtjes) in de hoofdrol.
In Milja’s boeken gaan kleine mensen en dieren hun eigen gang. Stoer en met een subtiel gevoel voor humor.
2005 Meneer Po (Lannoo)
2006 Lieve lieve… (Lannoo)
2007 In de dierentuin (Lannoo)
2007 Beertje Bij kleurt alles / Beertje bij heeft honger (Lannoo)
2008 Wasco weet een mop (Gottmer)
2009 Zeg, wie zit er in de heg? (Lannoo)
2009 Miki en de sneeuwpop (Leopold)
2010 Kom maar binnen (Gottmer)
2010 Mijn mama is een prinses (Leopold)
2011 Nog 100 nachtjes slapen (Leopold)
2011 Viezeltje. Tekst van Suzan Peters (De Eenhoorn)
2011 Wat hoort konijn? (Leopold)
2011 Als de bomen straks gaan rijden. Gedichten van Frank Adam (De Eenhoorn)
2012 Ik doe het lekker toch! (Leopold)
2013 De wereld in mijn handen (De Eenhoorn)
2013 Voor jou ( De Eenhoorn)
2013 Pas op! (Leopold)
2014 Vergeet me nietje (De Eenhoorn)
2014 Wat is dat? (Leopold) verschijningsdatum augustus
Een aantal prentenboeken bij van Milja Praagman bij bol.com
Paula is geboren in Rijswijk (ZH) en woont nu in Brabant, in een mooi dorpje aan de Maas. Ze heeft 13 jaar in de psychodiagnostiek met kinderen gewerkt. Nu werkt ze al geruime tijd als illustrator. Eerst voor tijdschriften en uiteindelijk steeds meer voor educatieve uitgevers en prentenboeken. In 2011 heeft ze de BIKopleiding gedaan (beroepskunstenaar in de klas) en verzorgt ze ook workshops en projecten op ondere andere basisscholen. Paula Gerritsen heeft een eigen website: http://www.paulagerritsen.nl/
Paula is illustrator van tal van prentenboeken waaronder:
“Een koning van niks”, “De wens”, “Noten” (tevens auteur), “Samen aan zee” en “Wit” (allen uitgegeven door Lemniscaat). “Grote Griezels”, “Wie o wie” en “Iieeek, een luis!” (allen uitgegeven door Gottmer). “Lekker weer”, “Beer” en “Nooit meer een luier” (allen uitgegeven door Kimio). “Klaas, de per ongeluk Sinterklaas”, uitgegeven door van Goor, “Bergen zand met hoedjes op” (Zwijssen) en “Al die boeken over beren” (Malmberg).
Schets en uiteindelijke omslag voor “Wit” (2012; met C. Kranen)
Hoe ben je “prentenboek illustrator geworden”?
Er was al een samenwerking met Erik van Os en Elle van Lieshout voor de educatieve uitgevers. Voor een nieuw boek bij Lemniscaat zochten ze nog een illustrator en hebben mij daar toen voorgesteld.
Wat was je eerste prentenboek dat werd gepubliceerd? Hoe vond je dat en hoe ging dat in zijn werk?
Dat was “Fijn feestje” met bovengenoemd schrijversduo. Om te beginnen is er een groot verschil met educatief werk omdat er, behalve met de uitgever, ook veel overleg met de schrijvers is. In plaats van kleine losse tekeningen moet er nu een echt beeldverhaal gemaakt worden. Je moet beginnen met een storyboard, waarbij je over ieder fragment na moet denken: hoe zien de figuren eruit, welke kenmerken hebben ze, in welke omgeving speelt het zich af, wat zijn de meest aansprekende momenten om te illustreren, zijn de platen gevarieerd genoeg, etc.
Aan welke prentenboeken bewaar je de beste herinneringen / op welke ben je het meest trots?
Een prentenboek maken is enorm intens, je vergroeid als het ware met het de verhalen en de personages. Daarmee staat ieder me heel erg na en kan ik daar geen keuze in maken.
Op zich ben ik wel wat trots op het prentenboek “Noten”, omdat ik daar ook zelf de tekst voor heb geschreven.
Ben je momenteel bezig aan een nieuw prentenboek? Zo ja, kun je een tipje van de sluier oplichten?
Er liggen verschillende manuscripten bij uitgevers van schrijvers die met me willen samenwerken. Dat is dus nog even afwachten.
Heb je zelf een aantal favorieten prentenboeken? En illustratoren? En waarom zijn dit jouw favorieten?
“Tin Lin de reuzenvis” (van Klaus Kordon en The Tjong Khing) is het boek dat ik eindeloos heb voorgelezen aan m’n jongste dochter. Ik heb dat ooit als groots gebaar aan iemand weggegeven. Laatst vroeg m’n dochter (inmiddels 19 jaar) er weer om. Gelukkig heb ik bij Bol.com nog een exemplaar kunnen bemachtigen. Voordat ik zelf als illustrator ging werken was ik enorme fan (en nog steeds) van Ingrid en Dieter Schubert. Ik voelde me zo vereerd toen ik ze bij Lemniscaat-feestjes ‘gewoon’ tegenkwam. Er zijn ontzettend veel geweldige illustratoren, met zeer verschillende stijlen. Het werk van Wolf Erlbruch vind ik echt fantastisch!
Kun je iets vertellen over het illustratieproces van een prentenboek? Hoe ga jij te werk?
Na overleg en maken van een storyboard gaat het echte schetsen per plaat beginnen.
Tegenwoordig ‘schets’ ik op de computer (photoshop). Je kunt dan makkelijk schuiven, verkleinen, vergroten, omkeren etc. Ook de schetsen worden uitvoerig doorgesproken met uitgever en schrijver. De schets zet ik dan over op papier of karton.
digitale schets Paula Gerritsen voor “Samen aan Zee”
Bij het schilderen moeten ook weer keuzes gemaakt worden ten aanzien kleurgebruik en techniek en stijl van werken. Daar zit wel iets of wat verschil in, hoewel mijn stijl wel herkenbaar blijft.
Wat zijn jouw favorieten materialen / technieken / media? En waarom?
Prentenboeken wil ik absoluut met de hand schilderen. Ik werk altijd met acryl, gecombineerd met krijt. Voor tijdschriften en educatieve opdrachten werk ik digitaal. Een combinatie is ook mogelijk, eerst schilderen en daarna bewerken in photoshop.
Waar moet je op letten bij het gebruik van deze materialen / technieken / media?
Acryl droogt snel. Je moet het langzaam opbouwen en uitkijken dat je niet te dik werkt. Voordeel is dat je snel door kunt werken en dat is voor mij , als ongeduldig mens, heel prettig. Ik heb heel lang op karton (grijsboard) gewerkt omdat dat precies goed het water opnam. Ik heb nu echter een goede kwaliteit acrylpapier gevonden (Schut Acryl 360gr.). Voordeel is dat je dan een witte ondergrond hebt en stukken open (en dus echt wit) kunt laten.
Heb je tot slot nog tips voor beginnende illustratoren (van prentenboeken)?
Probeer eerst tot een eigen stijl te komen, waarin je je helemaal thuis voelt. Een opdrachtgever moet er op kunnen rekenen dat het hele boek een prachtig samenhangend geheel wordt, en niet alleen maar één prachtige plaat oplevert.
De meeste prentenboeken die Paula Gerritsen heeft geillustreerd zijn nog (2e hands) te bestellen. Onder andere bij bol.com
We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze site zo soepel mogelijk draait. Als je doorgaat met het gebruiken van deze site, gaan we er vanuit dat je ermee instemt.OkPrivacybeleid