In feite kunnen alle materialen en technieken die voor “normale” illustraties worden gebruikt ook voor het illustreren van prentenboeken worden gebruikt. Er zijn vier hoofdcategorieën te onderscheiden: grafische technieken, tekentechnieken, schildertechnieken en digitale technieken. Eventueel is daar de collage (en mixed media) nog als aparte categorie aan toe te voegen. Alle illustratie technieken hebben specifieke eigenschappen en voor- en nadelen. De meeste illustratoren werken overigens met pen, potlood, gouache, waterverf en natuurlijk met de computer (of een combinatie van deze technieken).
Hieronder wordt getracht een overzicht te geven van de mogelijke basis illustratie technieken met een korte beschrijving. Het voert hier te ver om de technieken uitgebreid te gaan beschrijven. Over iedere techniek afzonderlijk zijn immers boeken geschreven. Daar waar goede literatuur voor handen is wordt het genoemd. Een toegankelijk boek met een overzicht verschillende illustratie technieken is het boek van Helen Birch: “Tekenen en Illustreren”.
Let op, het uiteindelijke resultaat van een bepaalde techniek is ook afhankelijk van de gebruikte inkten en pigmenten en het materiaal waarop wordt gewerkt.
Grafische technieken
Hoewel met een comeback bezig, worden deze technieken nog maar zelden alleen gebruikt ten behoeve van prentenboek illustraties. Ze zijn namelijk nogal bewerkelijk en niet geschikt om veel afdrukken mee te maken. Toch kan het leerzaam zijn om een aantal van deze technieken te bestuderen en uit te proberen. Bovendien kan het gebruik, eventueel in combinatie met een andere techniek, interessante resultaten opleveren (een houtsnede die later verder bewerkt is met Photoshop kan mooie beelden opleveren).
Er zijn drie hoofdsoorten te onderscheiden:
Hoogdruk (houtsnede, houtgravure, linoleumsnede)
Diepdruk (ets, kopergravure, staalgravure)
Vlakdruk (lithografie, off-set, monotype, zeefdruk, stencil)
Hoogdruk
Bij hoogdruk wordt al het materiaal weggesneden dat niet afgedrukt dient te worden. In feite werk je van zwart naar wit (bij zwarte inkt…). Alle hooggelegen delen die achterblijven worden ingewreven met drukinkt en vervolgens wordt het op het papier gedrukt. Let op, de afbeelding die ontstaat in spiegelbeeld!
De houtsnede is de oudste grafische techniek die gebruikt wordt in de boekdrukkunst. Om een houtsnede te maken zijn diverse houtsoorten geschikt. Ieder met zijn eigen textuur dat weer voor verschillende effecten kan zorgen in de uiteindelijke afdruk. Zowel harde als zachte houtsoorten kunnen worden gebruikt, maar de zachte worden het meest gebruikt (beuken, palm of kersenhout). De delen worden weggesneden met een guts. Op het hout kan uiteraard met potlood eerst een tekening worden aangebracht. Zachtere papiersoorten zoals Japans papier zijn zeer geschikt om afdrukken op te maken.
Bij een houtgravure wordt het hout als het ware weggestoken (gegraveerd) in de kopse kant van een houten blok. Dit wordt gedaan met zogenaamde burijnen. Bij een houtgravure kan veel fijner gewerkt worden (dunnere lijntjes) waardoor verschillende grijstinten gecreëerd kunnen worden. De afdrukken van een houtsnede zijn meestal grover en kennen een groter zwart-wit contrast.
Aan het begin van de 20ste eeuw werd de linoleumsnede voor het eerst toegepast als illustratietechniek. De linoleumsnede wordt gesneden in … inderdaad linoleum, een zacht makkelijk te bewerken materiaal. Eigenlijk is de linoleumsnede een variant op de houtsnede. Er wordt ook met gutsen gewerkt.
Indien je een meerkleuren houtsnede, houtgravure of linoleumsnede wilt maken dan heb je voor iedere kleur een ander houtblok of linoleumplaat nodig! Een tijdsintensief klusje dus. Je kunt natuurlijk ook een afdruk verder inkleuren, bijvoorbeeld met krijt of waterverf.
Diepdruk
Bij diepdruk worden lijnen gecreëerd in een plaat. Dit zijn ook de lijnen die uiteindelijk (in spiegelbeeld) op het papier verschijnen. Er wordt bij diepdruk dus gewerkt van wit naar zwart. De inkt vult de ingetekende lijnen die in de plaat zijn aangebracht. Onder hoge druk wordt de geïnkte plaat op het papier gedrukt. Originele diepdruk afdrukken kun je dan ook altijd herkennen aan de plaatrand ( de afdruk zelf lig als het ware wat dieper in het papier).
Van de diepdruktechnieken wordt de ets nog wel eens toegepast als prentenboek illustratie. Het maken van een ets is een zeer bewerkelijk procedé. Een stalen of zinken plaat wordt glad gemaakt/gepolijst. Vervolgens wordt er met een etsnaald een tekening in de plaat aangebracht. Door deze lijnen vervolgens afwisselend dieper te maken door de plaat in zuurbaden te leggen verkrijgt men de etsplaat. De etsplaat kan vervolgens worden geïnkt en worden afgedrukt met behulp van een etspers. Afgeleide technieken van de lijnets, met ieder weer hun eigen kenmerken, zijn de droge naald ets, de vernis mou en de aquatint.
Voorbeelden van prentenboeken geïllustreerd met etsen zijn:
Vlakdruk
De vlakdruktechniek is een grafische techniek waarbij geen hoogteverschillen ontstaan tussen het geïnkte deel en het niet-geïnkte deel. Vlakdruk wordt tegenwoordig nog steeds gebruikt in de offset druk waarmee het mogelijk is om zeer grote oplagen te drukken.
De voorganger van de offset druk is eigenlijk de lithografie, eind 18e eeuw uitgevonden door Alois Senefelder. De lithografie is een vlakdruktechniek waarbij met vetkrijt of vettige inkt op een stenen plaat wordt getekend. De steen wordt vervolgens vochtig gemaakt en daarna geïnkt. Doordat water en vet elkaar afstoten blijft de inkt alleen zitten op de getekende delen. Na het drogen van de steen kan hij worden afgedrukt. Ook hier zal de tekening in spiegelbeeld op het papier verschijnen.
Monotype wordt zo genoemd omdat er steeds maar één gelijke afdruk mogelijk is. Een oppervlak wordt beschilderd met olieverf of drukinkt en vervolgens wordt dit oppervlak op een beelddrager afgedrukt. Het prentenboek “Buying, Training & Caring for Your Dinosar” is gemaakt middels deze techniek.
Zeefdruk en stencildruk worden officieel doordruk technieken genoemd. De zeefdruk is tegenwoordig een populaire drukvorm omdat het op vrijwel ieder materiaal kan worden toegepast en grote oplagen mogelijk zijn. Bij de zeefdruk wordt gewerkt met een gaas dat over een raamwerk wordt gespannen (het zeefraam). Wanneer er nu door het zeefraam drukinkt wordt geperst wordt er een gelijkmatig bedrukt oppervlak verkregen. Als er nu een deel van het gaas wordt afgedekt, dan laat dit deel geen inkt door. Dit afdekken kan op verschillende manieren gebeuren, o.a. met papiersjablonen, en met fotografische sjablonen. Deze techniek kan eventueel herhaald worden met verschillende vormen en kleuren, die naast elkaar of over elkaar gedrukt worden. Zo kan een complete illustratie worden samengesteld, de uiteindelijke zeefdruk.
Tekentechnieken
Er zijn onnoemlijke veel tekenmaterialen en technieken en combinaties om illustraties mee te maken. Ieder weer met hun eigen kenmerken. Je zou kunnen stellen dat er toch drie basiscategorieën zijn:
1. Potlood,
2. Pen en Inkt,
3. (Pastel-)Krijt.
Houtskool kan daar eventueel nog als vierde categorie aan worden toegevoegd
Potlood
Het potlood, gemaakt van klei en grafiet in een houten omhulsel, is natuurlijk ideaal om mee te schetsen en te tekenen. Ze zijn naar verhouding erg goedkoop, je kunt potlood
uitgummen en zijn in diverse kleuren te verkrijgen. De verhouding tussen het grafiet en het klei bepaalt de hardheid van een potlood. Hoe minder klei des te zachter is het potlood. Er bestaan maar liefst eenentwintig verschillende hardheidsgradaties (van 9H als hardste tot en met 9B als zachtste). De harde potloden zijn perfect om heel fijn en detaillistisch mee te werken. Maar je kunt er ook prima mee arceren. Met zachte potloden kun je perfect textuur, diepte en toon aanbrengen. Variaties op het “gewone” potlood zijn er ook zoals de aquarelpotloden en de conté-potloden.
Houtskool
Houtskool is een tekenmateriaal dat overeenkomsten heeft met het tekenen met potlood. Het grootste verschil zit hem in de kleur. Met houtskool bereik je echt een diepzwarte kleur met die specifieke speciale zwarte toon. Iets dat je met potlood niet voor elkaar krijgt.Ook het “vegerige” effect bereik je vrij gemakkelijk met het van nature zachte houtskool. Houtskool is wel te verkrijgen in verschillende hardheden (0 = zachtste soort en 5 de hardste soort). Tekenen met houtskool doe je met staafjes, krijtjes of een houtskoolpotlood. Met houtskool werken wordt als vrij moeilijk ervaren, omdat je snel vlekken maakt in je tekening en weggummen is soms ook lastig. Het is aan te raden om de illustratie na afloop te fixeren om ze het houtskool beter te laten hechten.
Pen en inkt
Pen en inkttekeningen worden veelvuldig toegepast als prentenboekillustratie. Vaak worden ze nog verder ingekleurd met een ander materiaal zoals krijt of waterverf. Pen en inkt is uitermate geschikt voor (fijne) lijntekeningen, arceringen, contourtekeningen, pointillisme en zogenaamde gewassen tekeningen waar de inkt met water op het papier te mengen. Er zijn ontelbaar veel verschillende soorten pennen en inkten te verkrijgen. Verschil in diktes, controle, watervastheid, kleurechtheid etc….teveel om op te noemen.
Een klassiek prentenboek dat in pen en inkt (en waterverf) is getekend, is “Max en de maximonsters”, van Maurice Sendak.
Krijt
Krijt, en dan met name pastelkrijt, is een ander tekenmateriaal dat veelvuldig wordt toegepast. Pastelkrijt bestaat uit pigmenten en meestal in combinatie met gips of kalk. Alleen bij de duurdere merken bestaat het in zijn geheel uit zuivere pigmenten. De tekeningen zullen niet of nauwelijks verkleuren. Pastelkrijt is een (zeer) zacht en vergt enige oefening voordat je hier goed mee kunt werken. Er bestaan overigens wel hardere varianten. Het goed “mengen” van kleuren is erg moeilijk en daarom zijn er zoveel pasteltinten te koop. Het is een goed dekkend materiaal en kan makkelijk uitgewreven worden. Met pastelkrijt kan op een schilderachtige manier worden getekend. Bij pastel denk je misschien aan hele zachte kleuren, maar dat hoeft niet, ook felle kleuren kunnen met pastelkrijt worden gemaakt. Naast pastelkrijt zijn er oliepastels, een zeer vette krijtsoort, en waskrijt ook wel vetkrijt genoemd.
Het prentenboek van het jaar 2014 van Catherine Rayner “Krrrr… okokdil!” is gemaakt met potlood, inkt, krijt en waterverf.
Schildertechnieken
Er zijn veel verschillende schildertechnieken. De volgende worden ook gebruikt voor het maken van prentenboek illustraties: Olieverf, Acryl, Aquarel, Gouache (plakkaatverf) en
Tempera.
Olieverf
Het gebruik van olieverf ten behoeve van illustraties stamt al uit de Middeleeuwen. Ook voor boekillustraties wordt het af en toe toegepast. Er kunnen met olieverf namelijk veel verschillende effecten worden bereikt. Het heeft een warme uitstraling en je kunt zowel dekkend als transparant werken. Het duurt ontzettend lang voordat de verf goed droog is. Dit heeft als nadeel dat je wel de tijd moet hebben (gebruik een föhn!), maar tegelijkertijd als voordeel dat je allerlei mengeffecten kunt bereiken. Werken met olieverf is wel relatief duur.
Acrylverf
Acrylverf lijkt erg op olieverf. Je kunt stellen dat het de makkelijke uitvoering van olieverf is. Ook acrylverf is prima te mengen. Het grote voordeel ten opzichte van olieverf is dat acrylverf wel snel droogt en een stuk goedkoper is. Bovendien stinkt het minder! De kleuren zijn over het algemeen wat feller dan bij olieverf. Een nadeel van de snelle droogtijd is dat het lastig is om nat in nat te werken. Subtiele kleurovergangen, zachte en warme kleuren, zoals olieverf wel mogelijk zijn, zijn hierdoor lastig aan te brengen. Er wordt nog wel eens gezegd dat je met acrylverf een plastic uitstraling krijgt. Uiteraard zijn hier wel weer slimme trucjes voor te verzinnen. Acrylverf is verf op waterbasis. Je kunt dan ook door de verf sterk te verdunnen hetzelfde effect krijgen als bij een aquarel. Het is bovendien prima te combineren met aquarel (niet met olieverf trouwens!). Een bekend prentenboek gemaakt met acrylverf is “No, David”, van David Shannon.
Aquarel
Aquarel (ook wel waterverf genoemd) is verf op waterbasis en is transparant. Je kunt zowel nat-in-nat als nat-op-droog werken. De prachtige overloopeffecten zijn met de nat-in-nat techniek te bereiken. Met de nat-in-droog techniek kun je ook gedetailleerd werken. Werken met aquarelverf is goedkoop en eenvoudig. Echter, om een goed resultaat te bereiken is veel oefening noodzakelijk. Fouten kunnen niet door overschilderen hersteld worden. Meestal wordt bij een aquarel gewerkt van licht naar donker. Het is van belang om met een goede kwaliteit papier te werken. De aquarel wordt net als acrylverf regelmatig gebruikt voor prentenboek illustraties. Ook in combinatie met andere technieken zoals inkt en potlood.
Gouache / Plakkaatverf
Gouache, ook wel plakkaatverf genoemd, is een snel drogende dekkende waterverf en wordt nogal eens gebruikt in combinatie met aquarelverf. In tegenstelling tot bij de aquarel is bij gouache de ondergrond uiteindelijk niet meer zichtbaar. Gouache heeft als voordeel dat het snel over te schilderen is. Ook met gouache is zeer verfijnd te schilderen. Gouache heeft een wat matte uitstraling.
Digitale technieken
De laatste decennia heeft het werken met de computer en aanverwante digitale hulpmiddelen om prentenboek illustraties te maken een enorme vlucht genomen. Alle bovenstaande technieken zijn in principe met de computer na te bootsen. Dit geeft natuurlijk nooit helemaal hetzelfde effect en uitstraling als wanneer je de originele techniek zou toepassen. Maar digitaal werken gaat verder dan alleen het nabootsen van bestaande technieken. Het is een techniek op zich en er zijn zat illustratoren die direct digitaal tekenen. Er zijn vele effecten en bewerkingen die alleen op de computer mogelijk zijn. Veel gebruikte softwarepakketten zijn Adobe Photoshop en Illustrator en QuarkXPress, De computer en scanner worden ook veel gebruikt om schetsen, foto’s en illustraties in te scannen en daarna nog verder te bewerken. Het prentenboek “Knuffle Bunny” van Mo Willems is een voorbeeld van een prentenboek waar digitale technieken en fotografie gecombineerd zijn.
Dragers en papiersoorten
De ondergrond die wordt gebruikt bepaalt mede de uitstraling van de uiteindelijke schildering of tekening. Bij de ene techniek meer dan bij de andere. Het vermogen om inkt of verf op te nemen, de dikte, de grofheid, de kleur etc. allemaal eigenschappen die het karakter van je illustratie bepalen. Qua mogelijke dragers zijn de mogelijkheden eindeloos en zul je per techniek moeten experimenteren wat je het beste ligt en waar je het mooiste resultaat mee krijgt.
Voor iedere grafische techniek (houtsneden, etsen, litho etc.) bestaan er specifieke papiersoorten. Over het algemeen zijn met de zachtere papiersoorten, bijv. Japans papier, de meest gedetailleerde afdrukken te maken. Bij diepdruk moet het papier heel sterk zijn. De plaat wordt immers met grote kracht in het papier gedrukt.
Ook met verf kun je prima op papier werken (zelfs met olieverf, al heb je dan wel wat dikker papier nodig). Voor acrylverf, gouache en aquarel zijn ook speciale papiersoorten beschikbaar. Werk je met verf dan kun je uiteraard ook op ander materiaal werken zoals doek, hout of steen.
Qua tekenen en schetsen is het echt een kwestie van persoonlijke voorkeur… Werk je met krijt of houtskool dan zul je het meeste baat hebben bij een wat zwaarder ruw papier (ca. 200 grams). Werk je met pen en inkt dan is een wat zachtere gladde papiersoort het beste. De inkt moet goed worden geabsorbeerd, maar niet teveel zodat het gaat vlekken.
Weet iemand de maat van hoogte en breedte pixels in Procreate?
Ik heb het eerst met hand getekend maar wil het nu goed digitaal verwerken. Ik heb wel al gelezen dat het minimaal 300 dpi moet zijn. Heb hem voor de zekerheid maar op 1200 gezet haha
hoe krijg ik het uiteindelijke resultaat op de computer?
Op hoge resolutie inscannen en dan eventueel verder bewerken met een professioneel tekenprogramma zoals Adobe Illustrator en/of Indesign
Je download adobe photoshop op je computer en tekent het na met behulp van een teken tablet. Of je maakt er een foto van maar dat is een slecht plan omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit.
Maakt de kleur van het papier is uit?